vrijdag 11 augustus 2017

Bijvangst

Ik had een afspraak voor een oogmeting, maar ik was vroeg en besloot even naar de markt te gaan. Bij de viskraam vroeg ik, zoals ik al weken van plan was, naar bijvangst. Ik had het woord een paar keer voor mezelf herhaald zodat ik niet per ongeluk zou zeggen ‘navangst’ of ‘bijvis’ of iets van die strekking. Ik wilde niet als een amateur overkomen.
De visverkoper keek me aan en zei: ‘Wij doen niet aan bijvangst. Wij gooien nooit iets weg.’ Hij keek er een beetje verontwaardigd bij, zo van: daar komt weer zo’n Volkskrantlezer die het beter weet.
‘Fijn. Goed. Alleen maar goed, toch?’ zei ik, driftig knikkend, alsof ik van de bond voor zeedieren was, de vereniging ter bescherming van ongevangen leven.
‘We hebben wel vis die niet veel wordt gegeten, maar dat is voor ons geen bijvangst,’ zei de visman met zichtbare tegenzin.
‘Mooi. Nee. Natuurlijk. Welke vis is dat?’
Hij wees op de schol en de scharretjes.
‘Doe die dan maar,’ zei ik.
‘Bijvangst,’ zei hij hoofdschuddend, ‘niks is hier bijvangst.’ Toen ik had afgerekend en wegliep hoorde ik hem nog foeteren.

Ik liep door naar de groentekraam waar je zelf je groenten moet pakken. Er stond een boos kijkende vrouw met een groen schort voor. Ik vroeg om venkel, hij bleek onder mijn neus te liggen. Tomaten, die was ze net in zakjes aan het doen, wilde ik haar opjagen of zo? Ze zei het niet, maar ik zag het aan haar blik.
‘De kassa is binnen, hè?’ zei ik met een toegeeflijke glimlach.
‘Naj,’ spoog ze.
‘Maar hier kan ik toch niet pinnen?’
Ze plantte met twee handen een pinapparaat voor me op een krat.
Ik rekende af, liep de kraam uit en belandde in een worsteling met zes stelen rabarber die uit mijn tas staken en in mijn oksel prikten, maar ik durfde de tas niet opnieuw in te richten, niet zolang de vrouw me kon zien.

Vechtend en struikelend kwam ik bij de brillenwinkel aan. Het was er druk. Iedereen was jong en knap en ik was oud en dik en liep vreselijk in de weg. Ik had twee brillen uitgezocht waarvan de glazen inmiddels troebel waren door mijn zweterige vingers.
Eindelijk was ik aan de beurt voor de oogmeting. Een meisje met een accent dat ik niet thuis kon brengen liet me plaatsnemen achter het apparaat. Elke keer als ik een rijtje letters had voorgelezen zei ze opgetogen: ‘Perfet.’ Dat ze de C niet uitsprak maakte het nog beter.
Ze vroeg of ik al een bril had uitgekozen. Ik liet haar de twee bezoedelde exemplaren in mijn handen zien. Ze wreef de glazen voor me op en vertelde dat als ik niet tevreden was over mijn keuze, ik binnen een maand een ander montuur mocht uitzoeken.
Ik vroeg haar waarom dat was. Ze keek me stralend aan en zei, opeens in het Engels: ‘Because we’re nice.’
Daar ging ik, onderuit, me wentelend in de warmte van haar woorden. Because we’re nice. Ik nam de bril die zij zei dat ik moest nemen. Omdat ik het waard ben. Have a coke and a smile.