maandag 3 januari 2011

Nieuwjaarswens

Op oudejaarsdag vertrokken we naar de kust. In de auto erheen bespraken we onze wensen voor het nieuwe jaar. Ik had de wensballon mee die ik voor mijn verjaardag had gekregen, en die ik nog steeds niet had opgelaten. Dat mag namelijk niet in de bebouwde kom en ook niet binnen een straal van 20 km van een vliegveld, en dan heb je al snel een probleem als je in Amsterdam woont. Maar aan de kust zag ik mogelijkheden.

In het hotel schreven we allemaal een wens op de ballon. Een echte wens, want toevallig hadden we die allemaal, echte wensen. Toen het bijna twaalf uur was, holden we naar het strand, met vuurwerk, champagne en de ballon. Maar er stond een harde wind, de aansteker waaide steeds uit, en het kartonnetje met brandstof wilde maar geen vlam vatten. De wind rukte aan de ballon, het papier scheurde en het was moeilijk zien in het donker. We stopten hem terug in de zak en zeiden: morgenochtend, het eerste wat we doen is die ballon oplaten.

De volgende ochtend was het strand vol mensen, en er stond nog een hardere wind dan de avond daarvoor. Laten we nog even wachten, zeiden we, misschien gaat hij later wel liggen. We maakten een strandwandeling, dronken warme chocomelk op een terras in de zon, zagen de moedigen en de gekken in hun blootje het water inhollen, en liepen terug naar de auto. We rijden verder, zeiden we, naar de duinen, waar het rustig is, daar laten we de ballon op.

Het was koud, maar vrijwel windstil in de duinen. We hadden al bijna een vuurtje in de ballon gejaagd, toen we ons herinnerden dat je geen vuur mocht maken in de duinen. We pakten de ballon weer in en reden verder. We vonden een rustig plekje dat half strand half duin was. Hier kunnen we mooi de ballon oplaten, zeiden we. Toen bleek dat niemand eraan had gedacht de ballon uit de auto te halen, en ook niemand had zin om terug te lopen om hem te halen. We zegen neer bij een strandtent, aten snert en pannekoeken en stapten weer in de auto. En eindelijk, na wat heen en weer rijden, vonden we het perfecte plekje om de ballon op te laten. Achter een duin, bij een watertje. We hadden drie aanstekers, een plekje uit de wind en vier vurige wensen, maar het lukte ons niet het vuur onder de ballon aan te krijgen. We kregen verkleumde vingers, riepen om beurten: dit wordt niks, laten we het maar gewoon vergeten. Maar telkens was er weer een die het toch nog even wilde proberen. Soms vatte het stukje karton even vlam, dan kwam er een windvlaag en doofde de vlam weer uit. Misschien is de brandstof uitgedroogd, zei de een, en een ander zei: ja, de brandstof is vast oud en vervlogen, maar ik riep: nee, dat kan niet, ik heb hem voor mijn verjaardag gekregen, hij is pas een paar maanden oud. Wat niet waar was, want ik ben in februari jarig. En toen opeens vatte het kartonnetje vlam. We hielden de ballon vast, tot hij zich gevuld had met lucht, en toen hielden we hem voor de zekerheid nog wat langer vast. Nú! riepen we, en vier paar handen lieten los. De ballon maakte een huppeltje en kwam drie meter voor onze voeten, vlák voor het water, ten val.

Onze wensen. In het water. Maar nee, hij schoot weer een stukje vooruit, meer huppelend dan vliegend. Hij rolde door het gras, werd gegrepen door de wind, en elk moment verwachtten we het papier vlam te zien vatten, maar dat gebeurde niet. Toen maakte een van ons zich los uit de groep en holde achter de ballon aan. Hij holde achter onze wensen aan, gaf ze een duwtje, tilde ze op, en toen, toen we het niet meer hadden verwacht, steeg de wensballon opeens op en vloog weg. Hoog boven de auto’s, boven de bomen, steeds hoger, steeds verder. Daar gingen ze, onze vurigste wensen. We keken ze na tot er nog maar een stipje van over was en ook dat stipje niet meer zichtbaar was. Toen stapten we in de auto en reden naar huis.