zondag 24 september 2017

Hoe het was en hoe het ging

Nadat ik een stuk in The Guardian las over de uit de pan gerezen huurprijzen van woningen in het centrum van Amsterdam, besloot ik mijn oude woning in de Frietsteeg te googelen.
Tien jaar heb ik er gewoond, half boven het inmiddels wereldberoemde Vlaamse frietloket en half boven een Turkse kleermaker die een etage huurde waarin je niet rechtop kon staan, een soort Being-John-Malkovic-verdieping.
900 euro per maand wilde de huisjesmelker die de halve straat bezat hebben voor de woning die ik van hem huurde. Nadat ik de huurcommissie had ingeschakeld werd de huurprijs teruggebracht naar 360 en was onze verstandhouding voorgoed verpest. Intimidaties, reparaties waar ik zelf voor opdraaide, kauwgum in mijn sleutelgat, you’ll name it, he did it.

Inmiddels is de huurprijs 1400 per maand, zie ik: de woning staat op Funda en is sinds twee maanden weer verhuurd. Er zit een nieuwe keuken in en de muren zijn gewit, maar de oude stopcontacten waar soms wel en soms geen stroom uit kwam, zitten er nog, even als de rochelende radiatoren. Ik lees dat hij een ‘splitsvergunning’ heeft aangevraagd, mijn ex-huisbaas, om van die woning van vijftig vierkante meter twee woningen te maken. Lekker knus.
Een paar deuren verder verhuurt hij een etage met de zolder erbij voor €3250,- per maand. Je moet maar durven. Maar ik ken hem: hij durft dat. En hij is niet de enige, verderop in de straat verhuurt iemand een kelder van 28 m2 waar nooit daglicht komt voor 1500 euro per maand. Voor dat geld is het wel gemeubileerd (een wit leren loveseat en barkrukken langs de muur) en heb je marmer in de badkamer.

Veel van de woningen van vijf jaar geleden zijn inmiddels geen woning meer, zie ik, en de brandweer moest vaak uitrukken. Alles staat op internet.
Alles. Want opeens zie ik een foto van de straat bij nacht, twee jongens in een verder uitgestorven straat. Het is een foto van een bewakingscamera die zo te zien aan de gevel hangt van het café waar ik tegenover woonde. De twee jongens hebben iemand zeer ernstig mishandeld, waarna (ik citeer de krant) het slachtoffer voor dood op straat bleef liggen. Vlak naast het gedenkteken tegen zinloos geweld dat daar is aangebracht nadat er een jongen was doodgeschopt.

Ik ken dat gedenkteken, een zwarte vierkante steen tussen de straatklinkers. Eens per jaar werden er zonnebloemen op gelegd, die de volgende morgen door de mannen van de gemeentereiniging voorzichtig tegen de gevel werden gelegd, waar ze nog een dagje bleven liggen. Boven de gedenksteen hangt een neon bord. Het hing pal voor mijn slaapkamerraam, vier letters, een levensgroot HELP.
Dat schenen zijn laatste woorden te zijn geweest. Ik keek ernaar, de eerste dag dat ik er kwam wonen en zei tegen mezelf: de kans dat zoiets hier nog een keer gebeurt is statistisch gezien nul.
Je moet toch wat. Maar het werkte, nooit heb ik me onveilig gevoeld in die rare, rumoerige steeg. Ik sliep slecht, maar dat was het.

En zelfs blijkt niet waar te zijn. Want als ik doorgoogel (terwijl ik weet dat ik moet stoppen) lees ik over het volgende slachtoffer van zinloos geweld in die straat. April 2011. Zes mannen. Ik woonde er nog. Ik was niet op vakantie. Achter de dichtgetrokken gordijnen op de eerste lag ik. Me veilig te wanen. Ik ben er dwars doorheen geslapen.


Laatste week om te doneren voor de bundel De Frietsteeg en andere stukken!
Klik hier.

maandag 18 september 2017

Escape

Op het smalle pad langs de gracht waarachter de hoge muur staat die ontsnapte gevangenen eerst nog moesten zien te bedwingen, staan twee toeristen. Ze hebben grote koffers bij zich en kijken vertwijfeld naar de torens van de voormalige bajes. Er is onlangs een hotel geopend, maar niemand weet waar de ingang is, zal de medewerkster van het Tijdelijk Museum ons even later vertellen. ‘Je moet een nummer bellen en dan komen ze je ophalen.’ Er is ook een escape room, maar ze weet niet waar.
We kopen een kaartje voor het museum. Dit is mijn derde bezoek. In de voormalige spreekkamers, die nog het meest doen denken aan kelderboxen, exposeren kunstenaars. Niemand komt hier voor de kunst. De kunst is slechts een excuus, iedereen komt voor de bajes.

‘Ik kom hier elke dag,’ zegt een aanwezige kunstenaar, ‘maar ik snap nog steeds niet hoe dit gebouw in elkaar zit. Het is zo ontworpen dat als iemand ervandoor ging, hij niet de weg naar buiten kon vinden.’
We komen langs een glazen bewakingshok waarin twintig stoelen staan opgesteld, alsof er aan de andere kant van het glas, waar wij lopen, een voorstelling te zien is.
Ik moet denken aan het vuurwerk. Toen ik hier net in de buurt woonde, hoorde ik ’s avonds soms knallen. Dan werd er op de hoek van de straat vuurwerk afgestoken door mensen die riepen en zwaaiden naar de witte torens. Misschien was er daarbinnen iemand jarig, of moest er iemand worden opgebeurd.
‘Fleur Agema van de PVV,’ zegt mijn vriendin. ‘Die heeft architectuur gestudeerd aan de kunstacademie. Weet je wat haar master was?'
Ik schud mijn hoofd.
‘Een ontwerp voor een gevangenis.’
‘Rita Verdonk,’ zeg ik. ‘Die was gevangenisdirecteur.’
‘Het ruikt hier raar,’ zegt mijn vriendin.

We duwen een deur open. Plotseling staan we in het AZC. Er is geen mens te zien. De klaslokalen zijn leeg. De gezamenlijke huiskamer is leeg. Er ligt speelgoed, er staat een klein schoolbord dat is schoongeveegd. Tafels, stoelen, luie banken, verder: niemand, leeg.
Wie verzint dit, om vluchtelingen te huisvesten in een gevangenis? (‘Het is geen echte gevangenis, hoor. Prison, but no prison,’ je hoort het ze zeggen tegen de nieuwe buslading mensen die arriveert, al hun bezittingen in één Lidl-tas.)

We lopen in cirkels. Daar is de kunstenaar weer die zei dat ze nog steeds niet begrijpt hoe dit gebouw in elkaar zit. We moeten de pijlen op de vloer volgen, zegt ze. We volgen de pijlen en dan bevinden we ons opeens in een verduisterde gang die leidt naar een onverlicht trappenhuis. Onderaan de trap is een halletje, een deur, en dan staan we in een soort lobby. Door het glas heen zien we mensen die buiten in de zon koffie drinken. We duwen de deurkruk naar beneden. Hij geeft niet mee. De deur zit op slot. We kijken naar de mensen, ze zien ons niet. Terug het donker in, er zit niks anders op. Over de trappen die zo zijn ontworpen dat je er niet vanaf kunt hollen, ze zijn te steil en de afstand tussen de treden is te groot – dat is me een vorige keer door iemand verteld. Op goed geluk trekken we een deur open. Daar is onze kunstenaar weer. Ze lacht naar ons. In de cel waarin ze haar werk tentoonstelt zit een kind op een stoel met zijn veel te korte benen te zwaaien. Naast hem ligt een zakje krentenbollen.
Hij weet nog niet dat hij hier nooit meer uit komt.


zondag 10 september 2017

Poppen

Op de camping van Hoek van Holland, waar de huisjes heel dicht op elkaar stonden, ontdekte ik het voor het eerst. In het huisje tegenover ons zat de dikste vrouw ter wereld. Boven haar openstaande tuindeuren zat een emaillen bord met de tekst 'Fire Exit'. Maar ze kwam nooit buiten. Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat luisterde ze naar luisterboeken van het genre Konsalik, met de volumeknop op tien.

De eerste dag maakten we er grapjes over tegen elkaar.
De tweede dag wierpen we elkaar op ons terras vermoeide blikken toe.
De derde dag hielden we alle ramen en deuren van ons huisje dicht en staarden we met holle ogen naar de muur.
Op mijn telefoon zocht ik naar afleiding. Ik klikte wat dingen aan en opeens zat ik op een kanaal van een knappe vrouwelijke arts die zich had gespecialiseerd in blackheads en whiteheads. Terwijl de camera focuste op een sterk vergroot stuk huid, drukte dokter Sandra Lee, aka dr. Pimple Popper, gezellig keuvelend de een na de andere puist of mee-eter uit. Geen gewone puisten en mee-eters, maar onderhuidse vulkanen waar zich jarenlang pus in had opgehoopt. Dat nu voor het eerst naar buiten kwam.
Ik kreeg een metalige smaak in mijn mond en werd licht in mijn hoofd. Een vaag gevoel van misselijkheid drong zich op. Maar de aandrang om te blijven kijken was sterker.

’s Avonds in bed probeerde ik me de filmpjes voor de geest te halen. Ditmaal bleef de misselijkheid achterwege. Er was alleen nog verlangen.

Het bleek een genre te zijn, filmpjes vol beavershots van ondefinieerbare stukken huid waar dikke gele slangen uit kropen. Er waren filmpjes met titels als ‘The 3 most satisfying blackhead extractions’. Het woord satisfying keerde vaak terug. Honderden comments stonden er onder de filmpjes. Comments van fans. ‘Ik vind het fantastisch als er drie in één keer poppen!’ schreef iemand. Een ander schreef over een veertien minuten durende video: ‘De eerste zes minuten zijn geweldig, maar waarom daarna geschwicht naar een ander camerastandpunt? Begrijp jullie niet dat wij poppers er voldoende aan hebben om twintig minuten lang te kijken naar één shot vanuit één angle?’
Ik bekeek het filmpje en moest haar gelijk geven.

Hoe het zo kwam weet alleen YouTube, maar opeens bevond ik me in een wereld waarin enorme klonten oorsmeer heel voorzichtig, met een haakje, alsof het dieren waren die in een spelonk waren gevallen, uit oren werden getrokken.
Blijkbaar bestond er een stepping-stone-theorie voor vieze filmpjes kijken.

Ik moet hier mee ophouden, dacht ik, voordat het uit de hand loopt – en ik klikte verder. Nog voor een filmpje was afgelopen had ik een nieuw filmpje gestart, en net toen ik dacht dat ik alles had gezien, zag ik dit:

twee vrouwenhanden met perfect gemanicuurde nagels die een pastelkleurige smurrie kneedden. Het had iets weg van kauwgum, hoewel het niet plakte, en ook iets van rubber, hoewel het elastischer was. Sommige vrouwen hadden wel een badkuip vol. Ze trokken aan het spul, duwden hun knokkels erin, drukten het plat, bolden het op, persten het in vormpjes en lieten het er weer uit glijden. Soms maakte het een zacht zuigend geluidje – en ik merkte dat ik begon te wachten op dat geluidje. Het was een heel fijn geluid.

Net toen ik wilde gaan googlen waar je dat spul kocht, stuitte ik op het YouTubekanaal van een zesjarige vlogger met mascara op die demonstreerde hoe je zelf fluffy slime kon maken. Want zo heette het. En er stonden maar liefst 12.500 video’s op YouTube waarin werd gedemonstreerd hoe je het produceerde.
Ik struikelde naar de badkamer, de keuken, rukte kastjes open, pakte bakjes – wacht, moest ik niet eerst mijn nagels lakken?
Ik maakte de variant met tandpasta en lijm.
Ik maakte de variant met bodymilk en bloem.
Ik maakte de variant met baking soda.
Ik maakte de variant met shampoo en dreft.
Ze mislukten allemaal. En op een of andere manier luchtte me dat ontzettend op.


Meer van dit? Doneer dan voor De Frietsteeg en krijg een bundel cadeau!

woensdag 6 september 2017

Dinsdag

Bij de parkeerplekken op de kade staat een man bij een auto. Als ik langsfiets slingert hij vier woorden in mijn richting: ‘Welke straat is dit?’
‘Weesperzijde!’ schreeuw ik. Binnen de tijd.
Het is een wonder dat ik er zo snel op kan komen. Ik kan blind de weg vinden in Amsterdam, maar straatnamen willen me nooit te binnen schieten. En niet alleen straatnamen, vraag me wat ik gisteren heb gegeten en ik weet het niet.
In films en series testen ze meestal of mensen nog goed bij hun hoofd zijn door ze op luide toon te vragen hoe ze heten (check!). Daarna wordt ze gevraagd welke dag het is.
Ik weet nooit welke dag het is. Meestal dinsdag, dat is me wel opgevallen.

Het is dinsdag en ik fiets door de dinges, de je-weet-wel naar de Vomar. Een jongen fietst keihard voorbij, over de stoep, rakelings langs het plantsoentje, met een rotgang op een rijtje huizen af, en ik denk: hij zal daar wel wonen, hij doet dit elke dag, daarom gaat het goed. Op dat moment knalt hij tegen de gevel en blijft versuft liggen.
Ik wil remmen, omkeren, maar twijfel te lang en dan is het moment voorbij. Ik rij onder een viaduct door en kan hem niet meer zien.
Misschien is hij dronken, zeg ik tegen mezelf, of onder invloed van drugs. Die gedachte stemt me tevreden. Ik heb juist gehandeld, het is beter om uit de buurt te blijven.

Tegen de tijd dat ik uit de Vomar kom ben ik het voorval alweer vergeten. Ik denk er pas weer aan als ik het viaduct nader. Daar staat hij, de jongen, een dier dat zich heeft teruggetrokken in zijn hol. Gekromd, schoppend tegen zijn voorwiel, dat verbogen is.
Ik ga langzamer fietsen. Het is een man, zie ik nu, geen jongen meer. En ik weet opeens dat dit niet de laatste keer is dat hij dit heeft gedaan. Hij gaat het opnieuw doen, misschien niet vandaag nog, maar morgen zeker, en overmorgen en volgende week. Op een dag moet het lukken. Dan moet hij in staat zijn om, zonder er iets aan over te houden, keihard tegen een muur aan te knallen.
Een pessimist ziet in elke kans de moeilijkheden, een optimist ziet in elke moeilijkheid de kansen. Winston Churchill zei het al.


Meer van dit? Doneer dan aan De Frietsteeg. Dat kan hier.

vrijdag 1 september 2017

The Black Out

You’ll need to be free this Friday, July 27th, from 3pm to 10pm - expect contact on Thursday afternoon with more information. And sssshhhhhh please don’t spread the word…
Ik staarde naar het mailtje. Las het nog eens en nog eens.

Twee dagen ervoor had ik, nadat ik een halfjaar eerder tot twee keer toe achter het net had gevist bij de officiële voorverkoop, kaartjes voor een U2-concert in de Arena gevonden. Gewoon op Marktplaats. Ene Romy had last minute besloten op vakantie te gaan en bood haar kaartjes te koop aan. Met zweterige vingers stuurde ik een bericht. Ik was de eerste die reageerde, de kaartjes waren voor mij. Ik maakte meteen het geld over.

Daarna werd het stil. Romy beantwoordde mijn berichten niet meer en ik ontving geen kaartjes. Toen ik uiteindelijk, nog steeds niet bereid te geloven wat iedereen me vertelde, Romy’s telefoonnummer invoerde bij Whatsapp verscheen er een profielfoto van vijf lachende gasten met bierblikjes in hun handen.
Ik moest bijna kotsen.

Twee dagen lang wilde ik niks meer over U2 horen of lezen. Toen kreeg ik een berichtje van een oud-klasgenoot die medelijden met me had gekregen. Of ik ergens mee naar toe wilde. Hij, U2-fan van het eerste uur, was uitgenodigd voor een ‘special moment with the band’, en hij mocht iemand meenemen.
Ik was niet meteen enthousiast, ik zag iets voor me met Ruud de Wild die plaatjes draaide in Concerto. Maar zoiets was het niet, verzekerde de klasgenoot me. ‘Het gerucht gaat dat ze een video gaan opnemen.’

Vroeger, toen ik nog een fangirl was, singletjes kocht voor de B-kantjes en dure buitenlandse muziekbladen voor de interviews en – nee, laten we het daar maar niet meer over hebben – had ik een droom. Een echte, eentje die zich tijdens mijn slaap voordeed. Ik droomde dat ik aanwezig was bij een klein, intiem optreden, samen met een handvol anderen, op ooghoogte met de band. Ook toen ik allang de platen niet meer kocht, en Bono steeds slechter trok, bleef ik de droom dromen.
En nu ging de droom werkelijkheid worden. Zou het? Werkelijk? Na dat ene, vage mailtje, bleef het stil. Ik kon me nergens toe zetten, staarde naar mijn beeldscherm, wachtend op nieuws.

Hoewel ik inmiddels de politie had gesproken die me had verteld dat er aan de lopende band mensen met valse concertkaartjes werden opgelicht, bleef ik ergens toch nog wachten op een berichtje van Romy. (‘Sorry!! Door de vakantiestress vergeten je de kaartjes te sturen! Stommmm ;-) Ze komen er nu aan!') Ik kon er nog steeds niet bij met mijn verstand. Wie doet zoiets? (‘Ze openen een rekening, en na een paar weken, als er een paar duizend euro op staat, heffen ze de rekening op en verdwijnen,’ had de medewerkster van mijn bank gezegd.)

Mijn telefoon kreunde. Eindelijk bericht! We moesten naar de Gashouder, op het Westergasterrein. Ik googlde de capaciteit van de Gashouder. 3000 man. Oké, dat was niet héél klein, maar ook weer niet heel groot.

Niet veel later stonden we buiten in de rij. Het was een bescheiden rij, en het gekke was: hij groeide nauwelijks. Honderd, honderdvijftig mensen, meer stonden er niet. ‘Misschien is de rest al binnen,’ zei iemand, en dan zweeg de rest teleurgesteld.

Binnen moesten we een geheimhoudingscontract te tekenen. We moesten onze telefoon inleveren. We kregen een nummer. Toen begon het wachten. Het was warm en er was niks te doen, de broodjes waren al op toen we binnenkwamen. We vergaten dat we voor U2 waren gekomen, apathisch staarden we voor ons uit. Na een heel lange tijd verscheen een meisje met een megafoon dat instructies begon te roepen zonder de megafoon te gebruiken.
‘Wat?’ zei iedereen. ‘Wat zegt ze? Wat moeten we doen?’
We moesten een rij vormen. ‘Hoe sneller jullie in de rij gaan staan, hoe eerder jullie U2 te zien krijgen,’ riep het meisje met de ongebruikte megafoon.
O ja. Het was alsof we het ons toen pas weer herinnerden.

Nauwelijks hadden we een plek gevonden in het kleine, stampvolle zaaltje waar we heen waren geleid, of de muziek begon. Een onbekend nummer. Voor me begonnen mensen te springen en met hun armen te zwaaien. Een beetje overdreven, vond ik. Toen zag ik een bekend hoofd met een mutsje. Huh, wat? Ik zag een hoofd met een zonnebril. Nee… En op dat moment zag ik ze allevier. Op het podium, op ooghoogte. Het was onwerkelijk, alsof ik naar een coverband stond te kijken. Ik vertrouwde het niet, het was te echt.
Maar ergens in de loop van het nummer nam iets anders het over. Mijn armen gingen de lucht in, mijn voeten werden losgetrild van de vloer, het ging vanzelf. Vijf keer speelden ze hetzelfde nummer, het werd steeds beter, we konden het inmiddels meezingen. En als we niet zongen, dan tapte Bono moppen, hele slechte moppen, maar dat kon niemand iets schelen, we waren binnen, we waren samen.

Het was al laat toen we weer naar buiten kwamen. Zachte regen op verhitte huid, een haag van mensen, vier gereedstaande zwarte auto’s. Ik bleef niet wachten, stapte meteen op de fiets naar huis. When the lights go out. Ik kon het nog steeds meezingen. Aan wie kon ik het kwijt? We mochten er niks over zeggen, niks over schrijven. Boetes zouden volgen. Ik vloog over natte fietspaden, klingelde treuzelaars opzij, vol agressie – energie, verbeterde ik mezelf: niet vol agressie, maar vol energie. Ik was gekust door een ex en het had meer losgemaakt dan ik had verwacht.

Thuis. Onrustig checkte ik Twitter, Facebook en Instagram, propte ik eten naar binnen, drinken, rukte ik de zweterige kleren van mijn lijf, stuurde ik berichtjes rond, het scherm van mijn telefoon één vettige vlek. Stuiterend lag ik even later in het donker. Wat moest ik hiermee? Het weer oppakken? Ik kan de dingen niet half, het is niets of vol erin.
Ik ben 51, zei ik tegen mezelf. Ik heb chronische migraine. Ik heb rust en regelmaat nodig en moet ’s avonds op tijd naar bed. Ik lag wakker en wachtte op de eerste tekenen van migraine, die ongetwijfeld zou komen en me de volgende dag aan bed gekluisterd zou houden.
Toen ging het licht uit.
’s Morgens had ik alleen een beetje spierpijn in mijn kuiten.



Hier staat het resultaat: https://www.facebook.com/search/top/?q=u2%20the%20blackout