dinsdag 23 augustus 2016

Napoleon

‘Er staat teveel spanning op de kop,’ zei de arts, ‘de vorige keer hebben we de schroefjes blijkbaar te stevig aangedraaid. Dat is onder normale omstandigheden niet zo’n probleem, maar in roerige tijden wil het nog al eens mis gaan. Zijn het roerige tijden?’
Ik haalde mijn schouders op. Het zijn eigenlijk altijd roerige tijden, er is altijd gedoe.
Aha, de arts priemde met zijn vinger in de lucht. ‘En wat heeft al dat gedoe gemeen?’
‘Mij.’
Hij legde zijn vingertoppen tegen elkaar en knikte.
Ik keek uit het raam. ‘Is dat een vallende ster? Op klaarlichte dag?’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Dat is de migraine.’
‘O, natuurlijk.’
‘Wat we kunnen doen is een gaatje boren om wat stoom te laten ontsnappen. We kunnen ook…’ hij stond op en liep naar een vitrinekast. Er stonden drie stopflessen in. In de eerste zat een gedroogd zeepaardje, in de tweede een kaneelstokje en in de derde zat een horloge. ‘We kunnen de schedel even lichten. Of het kapje eraf slaan. Denkt u maar aan een ei.’
Ik dacht aan een ei.
‘Dat helpt maar tijdelijk natuurlijk.’ De arts had een steek opgezet en zijn hand in zijn vestje gestoken. Ik begreep dat hij wilde dat ik dacht dat hij Napoleon was.
‘Kunt u mijn hoofd niet gewoon even doorblazen? Het is er zo vol, alles kleeft aan elkaar.’
Hij zei: ‘De kinderen die het meeste blijven glimlachen en niemand tot last willen zijn, daar moet je op letten.’
In de klok ging een deurtje open en er verscheen een houten vogeltje dat drie keer koekoek zei.
Ik had allang moeten slapen.

donderdag 18 augustus 2016

Indiaan

Psychologie was mijn lievelingsvak. Tijdens het tweede jaar van mijn opleiding kon je een module parapsychologie volgen. Dat verbaasde me, en tegelijkertijd ook niet, het woord psychologie zat er in.
Van huis uit had ik altijd een bijzondere belangstelling gehad voor parapsychologische verschijnselen. Het was er met de paplepel ingegoten. Mijn grootouders gingen in de oorlog de verveling te lijf met een ouijabord. Mijn oom kon als kind voorspellen wanneer een vliegtuig neer zou storten en mijn moeder trainde haar telekinetische gaven met behulp van een roestvrijstalen theelepeltje. ‘Je moet niet denken: ik wil jou buigen, maar: jij bent al gebogen,’ verklapte ze me. Ik bracht uren door op de wc waar ik trachtte een knoop in de kraan van het wasbakje te leggen.
Dus een module parapsychologie was wel iets voor mij.

De lessen werden gegeven door de psychologiedocent, die al populair was onder studenten, en door dit vak nog aan populariteit leek te winnen. Voor de laatste les had hij iets bijzonders in gedachten. We zouden terugkeren naar een vorig leven onder begeleiding van een regressietherapeut. Het klaslokaal was daar niet geschikt voor, dus spraken we af bij de psychologiedocent thuis.

Het was avond toen we bijeenkwamen, de woonkamer was deels verduisterd. Regressie, had de therapeut in de les verteld, was teruggaan naar een vorig leven door middel van ontspanning. We kregen allemaal een kussen en moesten op de vloer gaan liggen met onze ogen dicht en onze schoenen uit. De regressietherapeut, die een licht Haags accent had, deed een paar ontspanningsoefeningen met ons, daarna liet hij ons door een tuin wandelen waar van alles te zien was.
Ik zag niks. Ik lag krampachtig op mijn rug te luisteren naar de ademhaling van de mensen om me heen en hoopte dat mijn voeten niet stonken.
We waren inmiddels bij een standbeeld aangekomen. We liepen eromheen, keken ernaar, en daarna moesten we onze ogen openen en zeggen wat we hadden gezien. Er volgden fantastische verhalen. Gelukkig kwam niet iedereen aan de beurt.

Omdat onze psychologiedocent al wat meer ervaring had met teruggebracht worden naar vorige levens zou de regressietherapeut met hem een sessie demonstreren.
Hij ging op de grond liggen en sloot zijn ogen.
Hij liep door de tuin.
Hij kwam bij het beeld aan.
‘Wat zie je?’ vroeg de regressietherapeut. ‘Een indiaan,’ zei de docent. Zijn stem leek van ver te komen.
‘Waar ben je?’
Hij was op een grote grasvlakte.
De regressietherapeut vroeg hem zijn uiterlijk te beschrijven. Er kwam geen reactie.
‘Wat ben je voor iemand?’ vroeg hij toen.
‘Indiaan.’
‘Wat is je naam?’
De psychologiedocent reageerde niet. De therapeut vroeg het nog eens. Toen klonk het, luid en duidelijk: ‘Winnetouw.’
Touw, zo sprak hij het uit. Als een kind dat de naam voor het eerst in een boek leest en niet weet hoe je hem uitspreekt.
De regressietherapeut haalde hem terug naar het heden. De docent opende zijn ogen en keek glazig om zich heen, naar ons, zijn studenten. Ik meende iets van trots in zijn blik te zien. Niemand zei iets.