donderdag 30 juni 2016

Kantelpunt

In de krant las ik dat mijn oud-docent jeugdrecht was overleden. Van alle docenten van wie ik tijdens mijn vervolgopleiding les heb gehad is zij de enige van wie ik de naam heb onthouden.

Ik studeerde met een basisbeurs van 600 gulden en had niet zoals de meeste studenten ook een aanvullende beurs of een toelage van mijn ouders. Daar deed ik verder niet moeilijk over, het was wat het was.
Maar het was niet veel.

Het boek dat we voor jeugdrecht gebruikten kostte fl 49,95. Dat was een kwart van mijn huur. Een maand gas en licht. Ik besloot het boek niet te kopen. Toen we tentamen kregen deed ik niet mee. Ik zou wachten tot het hertentamen en dan het boek lenen van een klasgenoot.
Maar zover kwam het niet. Na het tentamen nam de docent me apart. Ze vroeg me waarom ik geen tentamen had gedaan.
We waren als enigen in het klaslokaal achter gebleven. Tijdens de lessen waande ik me onzichtbaar. Nu kon dat niet.
Ik vertelde dat ik geen boek had. Dat ik geen geld had om het te kopen. Ik weet niet waarom ik daar eerlijk over was, ik vertelde nooit iemand over mijn financiële situatie. Armoede gaat gepaard met schaamte, het is véél meer dan te weinig geld.
Nadat ze me had aangehoord pakte mijn docent haar portefeuille, trok er een briefje van vijftig uit en duwde het in mijn hand.

In boeken en films vormt zo’n moment de ommekeer, het kantelpunt, het moment waarop de hoofdpersoon beseft dat hij er niet alleen voor staat, en de beslissing neemt iets te gaan maken van zijn leven.
In werkelijkheid voelde ik me ellendig over dat geld. Ik zei niet eens dank u wel.
Ik kocht er geen boek van. Ik weet niet wat ik wel kocht, wijn waarschijnlijk, een stukje stuff en stokbrood met paturain, wat ik destijds als het toppunt van luxe beschouwde.
Niet veel later stopte ik met de opleiding. Wat volgde was een leven vol kantelpunten en ommekeren. En het besef dat die er nooit zo uitzien als in de film.

zaterdag 18 juni 2016

Ik vertrek

‘Het gaat niet,’ zeg ik.
‘Nee,’ zegt ze, ‘het gaat niet,’.
Een kwart van mijn tijd is pas verstreken, maar ik vertrek. Ik heb geen letter geschreven en zie het er ook niet meer van komen.
‘Onze ritmes botsen,’ zegt ze. ‘Ik heb heel veel energie en ben de hele dag bezig. Jij bent eigenlijk het tegenovergestelde.’

Noodgedwongen verblijf ik in haar huis. Ik slaap in de kamer van haar dochter, eet wat de pot schaft. Ik ben weer twaalf jaar oud. ’s Avonds in bed luister ik naar de voetstappen van mijn ouders op de trap.
Na twee dagen zeg ik voorzichtig dat ik liever mijn eigen potje kook. Als ik die avond voor het fornuis sta klinkt uit het souterrain haar stem: ‘Marieke?’
‘Ja?'
‘Oké.’
‘Wat is er?’ roep ik.
‘Ik rook iets aangebrands.’
Ik kijk in mijn pan pompoensoep. ‘Ik ben aan het koken, maar het is niet aangebrand hoor.’
Ze reageert niet.
De avond daarop dineer ik met een zak chips in bed.

Op een middag eet ik een perzik bij het zwembad. ‘s Nachts schiet ik wakker: de pit! Die ligt nog bij het zwembad! Ik twijfel of ik eruit zal gaan, de pit weghalen, voor ze het ziet.
De volgende ochtend zegt ze: ‘Je had een perzikpit bij het zwembad laten liggen. Er zaten allemaal mieren op.’

Ik bewater de planten met de tuinslang. Na afloop gaat ze de potten langs, steekt haar vinger in de aarde en zegt: ‘Niet genoeg.’
Ik wil niet eens meer naar Sevilla, naar Portugal of Córdoba. Ik wil alleen nog maar naar huis.
Als de nacht valt roept ze me voor een glas wijn onder de sterren – kijk hoe mooi (ik knik). Een persoonlijk verhaal van haar, een beleefd knikken van mij. De deur is dicht, ik zet hem niet meer open.
‘In Portugal de vorige keer,’ zegt ze, ‘toen was je ook al zo raar.’
Ik kijk naar boven, naar de sterren, zie eerst de Grote en dan eindelijk ook de Kleine Beer.

dinsdag 7 juni 2016

Dom

Ik ben terug in Andalusië. Het is er nu even warm als het toen koud was. Er zitten geen sinaasappels meer aan de bomen, er staan bloemen in het gras. Er is wel meer veranderd. De poes met drie poten en de hond die overal drollen deponeert zijn dood. Er is een nieuwe hond, die Max heet, net als de vorige. Nieuwe Max is zeven weken oud en een ongelukje van een herdershond (de hond van een herder bedoel ik) en een gewone huishond.
Ik weet nu waar de term jonge hond vandaan komt. Als ik mijn baantjes trek holt Nieuwe Max extatisch rondjes om het zwembad. Als ik aan de overkant aankom staat hij daar met gestrekte voorpoten, snuit over de rand, wachtend tot ik de kant aantik. Dan likt hij de waterdruppels van mijn hand alsof hij al in geen dagen heeft gedronken.
Een kat zou zoiets nooit doen. Die zou zo ver mogelijk bij je vandaan blijven.

Als ik een kop thee naast me op de grond zet komt Max meteen poolshoogte nemen. Een kat zou de warmte in haar gezicht voelen en genoeg weten. Een kat zou ruiken dat het niks voor haar was. Max steekt zijn tong in de gloeiend hete thee en schiet jankend naar achteren. Daarna komt hij teruggeslopen en gaat op een halve meter afstand naar de thee liggen blaffen en grommen. Hij benadert de thee van achteren, van voren, van opzij. Hij blaft er net zo lang tegen tot de thee koud is.
Een kat zou zich op een kussen in de zon hebben genesteld, met haar rug naar de thee toe.

Er komt bezoek uit Engeland dat zegt: die hond moet je africhten nu het nog kan. Het bezoek gaat staan, houdt een pinda op voor Max en zegt: sit. Na twintig pinda’s laat Max zich op zijn kont zakken en tuimelt achterover van het terras af.
Een poes had gedacht: ik pak die pinda’s wel als je even niet kijkt. Een poes had gedacht: ik leer mezelf wel trucjes.
Ik loop met Max over een landweg, ik langs de kant, hij door de berm. Als er een auto aankomt gaat hij midden op de weg lopen. Ik maan de auto tot langzaam rijden. De automobilist draait zijn raampje naar beneden en zegt iets onverstaanbaars tegen me.
‘Si,’ zeg ik. Net als de vorige keer dat ik hier was doe ik alsof ik Spaans kan.
De automobilist zegt nog iets.
‘Pequeño,’ zeg ik, het enige wat me zo snel te binnen schiet, en wijs op de hond.
‘Si, pequeño,’ zegt de automobilist en rijdt verder.
Max kijkt me stomverbaasd aan, alsof hij zojuist heeft ontdekt dat ik net zo dom ben als hij.