maandag 29 februari 2016

50

Op de dag voor mijn 50-e verjaardag ging de bel. Die is vroeg, dacht ik, en besloot niet open te doen. Ik wist wie het was, het was de man die mijn jeugd kwam vorderen. Ik had het lang genoeg gerekt, nu was het tijd om hem in te leveren.
Nog een keer ging de bel. Ik sloop naar de slaapkamer en deed heel zachtjes de deur dicht. Beneden op de stoep laadde de man zijn geweer door, klaar om mijn jeugd in één keer neer te leggen.
Ik ging voor het raam staan. Boven de weg zweefde een rode ballon. De wind joeg hem vijftig meter naar links, waarna hij plotseling rechtsomkeert maakte en terug kwam hupsen. Hij vloog over het hek heen dat de weg van mijn woning scheidt, en bleef recht voor mijn raam liggen. Bij een van de buren ging de bel. De ballon steeg weer op, schoot naar rechts en kwam in hoekige bewegingen, alsof hij letters schreef, terug om weer pal voor mijn raam te blijven liggen. Als ik iemand was geweest die geloofde dat toeval niet bestond en alles een reden had, had ik hier vast iets in gelezen. Maar ik ben niet zo iemand, en hoewel ik bereid was het voor de gelegenheid heel eventjes te worden, lukte het niet. Toeval bestaat overal en heel veel heeft geen reden. De ballon landde in een loopgraaf en stierf een stille dood.
De muzikant appte: Er zijn bloemen voor je bezorgd.
Ik deed de deur van het slot. Ik was er klaar voor. Jarenlang dacht ik dat zestien de leeftijd was die me het beste paste. Maar het is vijftig, denk ik nu. Ik stap uit de wedstrijd. Van nu af aan doe ik alleen nog voor de lol mee (wat iets anders is dan voor spek en bonen meedoen).
‘Het wordt lichter,’ zei iemand, ‘alles, bedoel ik.’

vrijdag 26 februari 2016

Krentenbrood

‘Dat is uw krentenbrood,’ zegt de vrouw in de witte jas, en schuift het boterhamzakje over de balie naar me terug.
Ik glimlach naar haar, ik glimlach naar de mensen om me heen. Ik glimlach om te laten zien: kijk, ik ben aardig, ik doe geen vlieg kwaad. Glimlachen als overlevingsstrategie.
Ik stop het zakje met de besmeerde krentenboterham terug in mijn tas en haal het andere boterhamzakje eruit. Die met het potje. Er zit maar een bodempje in. Hoewel ik het gisteravond al had klaargezet, het dekseltje eraf, was ik het die ochtend toch nog bijna vergeten. ’s Morgens had ik slaapdronken op de wc plaatsgenomen, ik was al bijna uitgeplast toen ik het potje zag staan. Ik kon nog net een paar druppels opvangen.
Ik zet het potje op de balie. De vrouw in de witte jas kijkt er afkeurend naar. ‘Die mag ik niet aannemen.’
Ik kijk naar het potje. Zorgvuldig uitgekozen. Ik had ooit een fotoserie gezien van potjes waarin mensen urinemonsters inleverden. De raarste dingen. Lege colaflessen. Spongebob drinkbekers van hun kinderen. Haha, dacht ik toen, haha.
De vrouw wijst met een pen naar mijn medicijnpotje. ‘Daar heeft iets anders in gezeten.’
‘Capsules,’ zeg ik, ‘en ik heb het omgespoeld met heet water.’ Mijn kaken doen pijn van het glimlachen.
Ze schudt haar hoofd. ‘U mag straks een nieuw urinemonster maken.’
Ik krijg een nummertje en mag weer gaan zitten. Het is half 9 ’s morgens. In de ruimte staan drie pasfotohokjes op een rij. Af en toe loopt er iemand naar zo’n hokje en trekt het gordijntje dicht.
Dan ben ik aan de beurt. Een vroegkale twintiger zet een naald in mijn arm. ‘U moet nog een urinemonster produceren, zie ik.’
‘Mijn potje was niet goed,’ zeg ik.
‘Ik loop straks even met u mee, dan krijgt u een nieuw potje van mij.’ Hij praat luid en duidelijk ar-ti-cu-le-rend, alsof hij denkt dat ik doof ben, oud en doof.
Bij de wc’s zet hij me af. ‘20 milliliter.’ Hij geeft met zijn vingers de hoeveelheid aan.
Ik knik. Ik moet niet. Ik doe het hokje op slot en ga zitten. Ik denk aan watervallen, aan stromende kranen. Er morrelt iemand aan de deur. Ik blijf heel stil zitten. Het morrelen stopt. Ik merk te laat dat ik plas, hou snel het bekertje eronder en dan is het alweer gestopt. Ik schat het op 6 milliliter. In de lege gang staat een krat met goedgekeurde en goedgevulde potjes pies. Ik zet de mijne erbij en loop snel naar de uitgang. Een vrouw in een witte jas kijkt me in het voorbijgaan onderzoekend aan. Op de fiets terug beland ik in een sneeuwstorm. Ik tast het interieur van mijn tas af op zoek naar mijn muts. Ik voel alleen een zakje krentenbrood en besef dat ik de muts in het ziekenhuis heb laten liggen.

zondag 21 februari 2016

Pakje

Ik was al een poosje op zoek naar baking soda. Dat het geen bakpoeder was wist ik allang, taarten kon je er niet mee bakken, schoonmaken des te beter.
Ik hou van schoonmaken, en baking soda klonk al een product dat rechtstreeks uit de schoonmaakproductenhemel kwam. Op internet vond ik lijstjes met ‘40 dingen die je met baking soda kan doen’, en ‘toepassingen waar je nog niet aan had gedacht’.
Ik begon te watertanden.

Bij de eerste winkel waar ik ernaar vroeg hadden ze het niet.
Bij de tweede ook niet.
Het schaarsteprincipe trad in werking: dat wat moeilijk te krijgen is, wordt aantrekkelijker. Ik ging op jacht. Bij de derde winkel zeiden ze: ‘Dat bewaren we achter de kassa.’
Net als telefoonkaarten, batterijen, sigaretten en andere kostbare waar.
Ik kreeg een heel klein pakje overhandigd. ‘Eentje?’ vroeg de verkoopster.
Nee, wilde ik zeggen, twee, dríe. Maar uit angst mijn begerigheid te verraden knikte ik alleen.
Op de fiets naar huis bedacht ik wat ik als eerste zou doen, de oven weer laten glimmen, zelf shampoo maken of de matras reinigen. Er lag schrijfwerk en ik had een les voor te bereiden, maar het moest allemaal wachten. De gootsteen moest glimmen. De badkamervloer. Het hele huis had baking soda nodig. Ik strooide het rond als poedersuiker, maakte er een papje van en liet het bruisen als cola door er azijn op te gieten.
Ik googlede wat je er nog meer mee kon doen. Zelf tandpasta maken, en gezichtsscrub. De lijst was eindeloos, net als mijn verlangen.

Tegen etenstijd was het zakje leeg. Ik had honger, in de koelkast lagen ingrediënten voor een ovenmaaltijd, maar in de oven lag een bakingsodapapje dat 24 uur in moest trekken. Hetzelfde gold voor de pannen. Ik zakte op een eetstoel. Op de bekleding van de bank en de fauteuil lag baking soda die nog opgezogen moest worden. Mijn vingers waren rauw en gerimpeld. Ik stak een vinger in mijn mond en at een velletje op.

zondag 14 februari 2016

Plastic zak

De boekhouder was verhuisd. Ik stond voor nummer 2, het nummer dat ik had opgekregen en keek naar binnen. Het was duidelijk een woonhuis, geen kantoor.
De plastic zak aan mijn hand was zwaar. Hij zat vol bankafschriften, facturen, bonnetjes, telefoonrekeningen en brieven van de belastingdienst. Het was een dramatisch slecht jaar geweest. Eigenlijk was het dat nog steeds.
Ik keek naar het hoekpand naast nummer 2. Er zat een tatoeëershop in. Naast de deur hing een straatnaambord, maar daar stond alweer een andere naam op dan die van de straat waar ik moest zijn. Ik ging naar binnen. Achter de bar – misschien was het vroeger een café – stond een nors ogende man. Middenin de ruimte stond een tandartsstoel waarin een vrouw lag die werd getatoeëerd.
‘Hoe heet deze straat?’ vroeg ik.
‘Kalk! Markt!’ riep de vrouw. Ze keek met een gepijnigd gezicht naar het plafond.
‘Je moet op Google maps kijken,’ zei de man. Het klonk niet alsof hij behulpzaam wilde zijn, meer alsof hij me iets verweet.
Ik ging naar buiten en liep drie meter verder. Bij de toren, had de boekhouder gezegd. Ik stond met mijn rug naar de toren, draaide me om. Het wás de toren.
Ik zocht de bel. Pas na drie keer om de toren heen te zijn gelopen zag ik het briefje. Bel stuk, stond erop, met daaronder een telefoonnummer. Ik belde het nummer. Niemand nam op. Ik gaf het op. Ik had nog een uur voor mijn eetafspraak en ging naar het park om de hoek. Op de bankjes waren koperen plaatjes geschroefd met namen van schrijvers erop. Ik ging tussen Reve en Wolkers in zitten en zette mijn administratie naast me neer. Het stonk enorm naar hondenstront. Een meisje riep haar hond, Saartje. Ze riep het wel dertig keer achter elkaar. Maar Saartje luisterde niet, Saartje werd beklommen door een hondje dat precies op haar leek. Ik hoopte maar dat het geen familie was. Naast me zat een man wasabinootjes te eten. Het leek wel lente. De alcoholisten op het bankje aan de overkant kregen ruzie. Ze hadden plastic zakken bij zich die niet verschilden van die waar mijn administratie in zat. Ik dacht aan baby’s die in het ziekenhuis werden verwisseld, ik dacht aan afkomst en bestemming. Saartje werd door haar baasje weggetrokken bij de andere hond. De man met de wasabinootjes veegde zijn handen af aan zijn broek en stond op.

woensdag 3 februari 2016

Beznezz

‘Weet jij al wat je met je vijftigste verjaardag gaat doen?’ mailt een vriendin, die een week na mij jarig is. ‘Misschien kunnen we samen een weekje weg.’
Twee keer zijn we samen op vakantie geweest, een keer naar Turkije en een keer naar Griekenland. Van de Griekenlandvakantie herinner ik me alleen dat we ’s avonds in bed de Dik voor Mekaar Show nadeden. Met meneer de Groot en Harry Nak. ‘Nou... ont-zet-tend?’ We moesten zo hard lachen dat ik dacht dat ik erin bleef.
Op de Turkijevakantie kregen we een gierende ruzie. Het was in Troje, waarover het ging weet ik niet meer.
‘Waar zou je heen willen dan?’ schrijf ik.
‘Gewoon, ergens aan zee. Misschien een waddeneiland.’
Ik kijk in mijn agenda.
‘Ik moet lesgeven op de dag na mijn verjaardag,’ mail ik terug, ‘en op de dag na jouw verjaardag, en ook nog een dag ertussenin.’

Ik verstuur de mail en denk aan waar ik het liefst zou zijn op mijn verjaardag. Woestijn. De grote stille zandzee. Weer sla ik mijn agenda open. Ik ken iemand die woestijntrips organiseert in de Westelijke Sahara. Misschien kan ik er twee dagen tussenuit, anderhalf.
Alleen is de woestijn nu het terrein van IS en heeft het ministerie van buitenlandse zaken het als onveilig gebied gemarkeerd. Extra waarschuwingen worden daarnaast uitgegeven aan alleenreizende vrouwen.
Ik denk aan mijn kop in het zand steken.

‘Waarom zou je het vieren?’ zegt een vriend die tien dagen voor mij vijftig zal worden. ‘Het is iets wat het leven met je doet, je hebt er zelf niks over te zeggen.’
En als ik niet reageer: ‘Je kunt ook op Facebook je geboortedatum veranderen in een datum die al is geweest.’
Ik sluit mijn ogen. Kom, kom, lokroept de woestijn. Ik google prijzen. Geld dat ik niet heb. Op de pagina met reisadvies voor mijn favoriete woestijnland lees ik: ‘Vrouwen kunnen daarnaast het slachtoffer worden van “Bezness” (liefdesfraude).’
Ook dat klinkt heel aantrekkelijk voor een bijna-vijftigjarige.