maandag 26 oktober 2015

De kinderlozen

Ik had goedemiddag gezegd tegen de caissière, mijn pasje voor de scanner gehouden en was naar de kleedhokjes gelopen. Ik had me omgekleed, mijn kleren in een kluisje gestopt, gedoucht en liep naar het bad. Het water was spiegelglad. Aan de rand van het bad stond een man in zwembroek te praten met een badmeester. Vakantie, hoorde ik de badmeester zeggen. Er was geen baantjeszwemmen, het was herfstvakantie. Ik bleef even staan, in de hoop dat de vakantie dan snel afgelopen zou zijn. Toen dat niet gebeurde liep ik terug naar de kleedhokjes, stroopte het natte badpak van mijn lijf, kleedde me aan, en liep naar de uitgang.
Ik zag nu pas dat er een enorme rij kinderen met ouders voor de kassa stond. Buiten ging de rij nog verder. Ik liet twee mensen voorgaan, toen drong ik me ertussen. 'Ik wist niet dat het vakantie was,' zei ik.
Naast me stond een vrouw met grijs haar en gitzwarte wenkbrauwen. 'Dat weet je niet als je geen kinderen hebt, hè.' Ze keek me moedeloos aan.
De caissière zei dat ze mijn kaart zou blokkeren. Ik kon die dag niet meer terugkomen, en de vrouw met de zwarte wenkbrauwen ook niet.
Daar gingen we, de kinderlozen, door een joelende menigte naar buiten.​

zondag 18 oktober 2015

Worteltjes met doperwten

Hij leunde zwaar op de rand van de boodschappenband, de man die voor me stond bij de kassa. Op de band lag een pond gehakt, een zak geschilde krieltjes, een grote pot doperwtjes en worteltjes, roze koeken en twee halve liters bier van het huismerk. De man was in het gezelschap van een bleek meisje met een bril die niet meer in de mode was, of dat misschien zelfs nooit was geweest. Ze pakte een briefje van twintig uit haar jaszak.
‘Ik moet om uw identiteitsbewijs vragen,’ zei het kassameisje. Ze klonk alsof ze het zelf ook niet prettig vond.
‘Niet bij me,’ zei het bleke meisje. De man stond de boodschappen al in een plastic zakje van de groenteafdeling te doen. Hij pakte de halveliters op.
‘Ik moet het toch zien,’ hield het kassameisje vol.
Het bleke meisje werd een beetje rood. ‘Ik ben van 1987,’ snauwde ze. Ik sloeg onwillekeurig aan het rekenen.
‘Ik mag u ze toch niet meegeven als ik uw identiteitsbewijs niet heb gezien.’
‘Hier,’ zei de man geïrriteerd, hij wurmde zich langs het meisje en haalde zijn rijbewijs uit zijn binnenzak. ‘Ik ben uit 1956.’
‘Nee niet jij, pa,’ verzuchtte het bleke meisje, ‘ik.’
De vader negeerde haar. Hij klemde de halveliters tegen zijn borst. ‘Ze zijn voor mij. Voor mij!’ Hij frommelde een biljet uit zijn broekzak.
‘Op die manier mag ik ze helaas ook niet meegeven,’ zei het kassameisje zacht.
Ruw legde de man het tasje met boodschappen neer. De pot doperwtjes met worteltjes rolde eruit. ‘Kankersnol.’ Met grote passen liep hij de winkel uit, met het bleke meisje achter hem aan.
Het kassameisje draaide zich om naar de oudere collega die naast haar zat. ‘Mag ik even worden vervangen?’
De collega zei iets wat ik niet verstond. Er werd verder geen actie ondernomen. Het kassameisje bleef zitten, met haar gezicht naar de collega gekeerd, die het werk ook had gestaakt. Niemand zei iets. Uiteindelijk kwam er iemand vanachter de sigarettenbalie vandaan.
‘Ze wil worden vervangen,’ zei de oudere caissière.
‘Ik werd uitgemaakt voor kankersnol,’ zei het kassameisje zacht.
Het sigarettenmeisje keek boos naar de voorste in de rij, en dat was ik.
‘Ik was het niet, hoor,’ zei ik, en ik probeerde er een grap van te maken. Maar niemand lachte.
Een hele poos gebeurde er niks. Ik keek naar mijn boodschappen die op de band lagen. Achter me stonden inmiddels vier mensen. Ook bij de andere kassa had zich een rij gevormd. De sigarettenbalie was onbemand.
Tenslotte begon het kassameisje mijn boodschappen maar aan te slaan. Ze maakte geen oogcontact, en zei niet wat het totaalbedrag was. Dat moest ik zelf maar ontdekken.
Ik keek naar de pot worteltjes met doperwten en vroeg me af wat het bleke meisje en haar vader nu zouden eten vanavond.
Iedereen denkt altijd dat hij gelijk heeft, las ik ergens. Als je dat eenmaal beseft wordt alles een stuk makkelijker. Maar daar had niemand nu iets aan.


dinsdag 13 oktober 2015

Twaalf

Ik had mezelf opdracht gegeven om niks te doen. Eigenlijk luidde de opdracht: niks denken. Mijn hoofd zat vol, er moest iets uit, in elk geval mocht er niks meer in. Ik ging tussen de tomatenplanten en mijn opdrogende zwemspullen zitten en keek naar het verkeer beneden.
Op dat moment kwam er een heel grappig autootje de straat in rijden. Hij was wit met een paar rode banen en had een groot voorwerp op het dak. Met een enorme snelheid kwam hij de parkeerplaats op, reed een rondje langs de Gamma, de Carpetright en de McDonalds en scheurde toen de parkeerplaats weer af, voor me langs, de nog onbewoonde straat in.
Zeker twee keer per dag rijdt een auto die straat in, om even later aarzelend om te keren.
Ook hij keerde om. Maar hij was niet verkeerd gereden. Hij reed hard en doelbewust. En toen zag ik het. Het was een auto van Google Street View. Het ding op het dak was een camera, buitenproportioneel groot, alsof het Playmobil was. Voor de tweede keer reed hij voor me langs. Ik ging wat rechterop zitten. Toen zakte ik onderuit, achter de tomatenplanten.
De klok had twaalf geslagen op het moment dat ik een scheve bek trok. Niet alleen was ik gefotografeerd tijdens dat ene moment van nietsdoen en nietsdenken, het zou nog jaren op internet blijven staan.
Ik wilde opstaan om iets te gaan doen. Maar dat had nu geen zin meer natuurlijk.