maandag 24 augustus 2015

Reggaefood

Ik sta voor mijn keukenkastjes na te denken over wat we zullen eten, en moet opeens denken aan reggaefood. Ik at het voor het eerst in Berlijn, op een parkeerplaats achter het Olympiastadion. Een mythische plek, ook omdat oma E, die uit Berlijn kwam, er in 1936 de Olympische Spelen had gezien. Díe Olympische Spelen. Nu stond ik er. U2 trad er op, en ik had die middag het boek dat ik over ze had geschreven aan Bono overhandigd. Het was een heel relaxte ontmoeting, waarbij hij voornamelijk over mijn boek gebogen zat, en ik zag dat het haar bovenop zijn schedel dunner begon te worden.
Samen met mijn vriendje, die niet van U2 hield, maar wel van mij, volgde ik een deel van de tour, in een oud Volkswagenbusje. We sliepen op parkeerplaatsen, of, als we weer eens wilden douchen, op een camping. Vaak werden we midden in de nacht weggestuurd door de politie. We leerden de die-hardfans kennen, en de handelaren in kaartjes en T-shirts, die net als wij de U2-karavaan achterna reisden. Soms kochten we vlak voor aanvang van een concert voor een paar euro kaartjes, andere keren zaten we, met heel veel anderen buiten het stadion in het gras of op een oude deken te luisteren. Meer rock ‘n’ roll dan dit zou mijn leven niet meer worden.
Die avond in Berlijn hadden we geen kaartjes, en het was te koud om in het gras te zitten. We liepen wat rond. Er waren zwarthandelaren, een paar jongens die blikjes bier verkochten, en er stond een jongen in een tie-dye-shirt noedels te wokken op een brandertje. Op een stuk papier stond geschreven: reggaefood €1,50. Het was nog niet echt zomer, en reggaefood was lekker warm. Het smaakte goddelijk. Dat zeiden we daarna nog vaak tegen elkaar, hoe lekker het was; hoe simpel, maar hóe lekker.
De rest van de trip, en ook thuis, hebben we nog vele pogingen gedaan om zelf reggaefood te maken. Maar hoewel we precies dezelfde ingrediënten gebruikten, werd het nooit zo lekker als toen, op een iets te frisse avond aan de voet van het Olympiastadion in Berlijn.

dinsdag 18 augustus 2015

Groen

Voor iemand die Groen heet ben ik opvallend slecht met planten. Als het geen luis of schimmel oploopt, weet ik het wel te verzuipen. Knoppen in bloemen worden droog als papier en gaan nooit open. Kattengras – dat wordt geleverd in een soort afhaalchineesbakjes en alleen een scheut water behoeft – schiet weliswaar al na een paar dagen omhoog, maar weer een paar dagen later is het veranderd in een geel bosje slapgras met een aura van fruitvliegjes. Er wordt hier welig getierd, maar niet door planten.

Eén keer heb ik een peul met drie kleine erwtjes van de erwtenstaak geplukt. Maar dat was toeval. Alles wat ik daarna aan erwten plantte, kwam op en verging, kwam op en verging.
Het is weer net als vroeger, toen ik in een rotan hanger voor mijn raam cactusjes en vetplantjes hield. Daar had je geen omkijken naar, was me verteld, die deden het overal.
Alleen niet bij mij.
Eens in de zoveel tijd haalde ik de skeletjes uit de hanger en fietste naar het tuincentrum voor nieuwe vetplantjes en cactussen. Die het net zo vergingen als hun voorgangers.
Gelukkig kwamen niet lang daarna droogbloemen in de mode.
Hopelijk wordt de urban gardening-rage opgevolgd door een droogbloemenrevival.

vrijdag 14 augustus 2015

Boo

Groen en Klein zijn hetzelfde type woorden. Niet Groen en Rood, of Groen en Groot. Maar Groen en Klein. Omdat een oe een soort ei is, een R een soort L, en een G een soort K – volgt u mij nog?
De G en de K. In de derde klas lagere school, leerden we de NG en de NK tegelijk. Omdat ze vaak hetzelfde klinken, maar niet hetzelfde zijn. Klinkt en zingt. Je hoort geen verschil.

R en L. Dat Chinezen de R niet kunnen zeggen, daar zijn al genoeg grappen over gemaakt, maar toen ik als negentienjarige naar Kenia ging, ontdekte ik dat ze daar de L en de R verwisselden, ad random, leek het zelfs. Rice werd lice, en de ugali die we aten was ugari. Sindsdien is dat een soort onhaalbaar ideaal: letters naar willekeur anders uitspreken.

In Egypte is de P een B. Ik vroeg eens: ‘Hoe weet je dan het verschil tussen Poo en Boo?’
‘Dat hoor je toch, Boo is met een B, en Boo is met een B.’

De X is een soort Y, dat ziet iedereen.
De P is een soort R – kijk maar naar de Russen.
De I is een L, maar dat is logisch.

Mijn lievelingsklinker is de A. Het is de ordinairste van de klinkers, ik denk dat je dat wel kunt stellen. De eerste, de gemakkelijkst in het gehoor liggende. Meisjesnamen die eindigen op een A werden bij ons thuis vroeger ordinair gevonden. De A is sowieso nogal meisjesachtig. Ook om te zien.
Twee benen onder een rok.

zaterdag 8 augustus 2015

Biscuit

Altijd als ik een blikje sardines koop moet ik denken aan Pat en Ann O’Sullivan, beter bekend als de dolle tweeling. Zes kapot gelezen deeltjes lang beleefden Pat en Ann allerlei avonturen op kostschool, in gezelschap van dikke meisjes, gemene meisjes, geheimzinnige meisjes, circusmeisjes en matrones. Maar het waren vooral de nachtelijke partijtjes die me zijn bijgebleven. De aanleiding voor zo’n partijtje was altijd een pakketje van thuis. Een van de kostschoolmeisjes had een pakketje van thuis ontvangen, en dan werd er afgesproken ’s nachts bijeen te komen in de gymzaal, of een andere plek waar je goed een feestje kon bouwen. Zo'n feestje bestond uit eten, en toevallig waren dat ook mijn favoriete soort feestjes.
Er waren sardines, cake, tubes ansjovispasta (ik zocht het op in het woordenboek, en toen begreep ik nog niet wat het was), waarvan er een per ongeluk een keer werd aangezien voor schoenpoets, en er waren biscuits. Ik nam aan dat dat een soort beschuit was. Met die vreemde combinatie van etenswaren probeerde ik me een feestmaal voor te stellen, en omdat het de dolle tweeling was, lukte dat. Ik dacht: als ik later op mezelf woon ga ik dit ook eten, elke dag. Beschuit met eetbare schoenpoets en cake met sardines.
Maar op een of andere manier is het er nooit van gekomen.

zondag 2 augustus 2015

Sla

Het was een mooie zonnige dag, we waren even vergeten dat het zomer was, maar toen wisten we het weer. We fietsten naar een zorgboerderij langs de Amstel om vruchten te kopen. De vruchten waren uitverkocht, dus kochten we sla, bieten, venkel en bosui. Toen belde Fred van 85. Ik ken Fred al mijn hele leven, dat wil zeggen, vanaf mijn zestiende. Hij zei: 'Ik zag je in de krant. Mooie foto, je zag eruit als een Jiddische kalle. Maar die man, daar moet je niet naar luisteren, dat is een heel nare man.' Daarna vertelde hij over zijn vrouw, die nu drie jaar dood is. Ze had mannenvlees, zei hij, als ze samen in het Kalfje zaten, wilden alle mannen naast haar zitten. 'Niet om haar te versieren, maar omdat je zo goed met haar kon lullen. Nou, dag hoor.' En Fred hing weer op.
'Wat zei hij? Over mijn moeder zeker weer?' vroeg Freds dochter, die naast me stond, haar armen vol sla.
Ik gaf haar een arm. 'Kom, we gaan taart eten.'