dinsdag 31 maart 2015

Storm

Om vier uur werd ik wakker van de storm. De poes was al wakker. Ik luisterde naar het fluiten van de wind, het gebulder. Het raam in de woonkamer stond open, de wind stond er pal op. Ik schatte in hoe stevig het raam was. Ik zag een fabriek voor me waar prototypen van mijn raam waren getest op harde fabriekswindstoten. Het stelde me niet gerust. Ik stond op en liep naar de kamer. De poes zat op de drempel alsof ze wilde zeggen: dan zul je het zelf wel zien. Ik sloot het raam en het gebulder verstomde. Stukken bouwmateriaal vlogen over de parkeerplaats. Lantaarnpalen zwiepten heen en weer. De regen tikte tegen de ruit.
Ik dacht: stormen zijn het enige dat we nog hebben. De natuur hebben we getemd, wilde dieren zitten in hokken, scheurbuik en de pest hebben we uitgeroeid, heksen op de brandstapel gegooid. Maar stormen doen nog steeds wat ze willen.
Ik bleef een poosje staan, toen ging ik terug naar bed. De poes volgde wat later. Ze ging bovenop me staan, klom naar mijn hoogste punt en bleef daar roerloos staan, een leeuw die over de savanne uit kijkt.
Kom nou maar gewoon slapen, zei ik.
Ze daalde af en kroop tegen mijn buik. Maar slapen deden we niet.

maandag 23 maart 2015

Stoelriemen vast

Vandaag gaat mijn boek naar de drukker. Ik vraag me af of er wel eens een schrijver is geweest die in deze fase nog heeft ingegrepen. Die heeft geroepen: Stop de persen! Om zodra het enorme apparaat schuddend en hijgend was stilgevallen, de halfbedrukte velletjes van de band te grissen en ermee vandoor te gaan.
Je kunt nog terug, zeg ik soms tegen mezelf als ik voor een grote, verre reis sta. Ik zeg het op weg naar Schiphol, ik zeg het bij de gate, en ik zeg het als ik de stoelriem al heb vastgemaakt, maar de deur van het vliegtuig nog open staat. Je kunt nog terug, het is nog niet te laat. Je kunt tegen de stewardessen zeggen dat je een voorgevoel hebt, daar zijn ze gevoelig voor. Er zijn vliegtuigen neergestort waarvan passagiers op het laatste moment zijn uitgestapt, omdat ze een voorgevoel hadden. Iedereen bewonderde hun doortastendheid.

Vlak voor ik debuteerde zei een Grote Schrijver tegen me: je denkt dat het je hele leven zal veranderen, maar er verandert niks. Hij kreeg gelijk.
Ik herhaal zijn woorden nu voor mezelf, want op een of andere manier voelt dit boek als mijn debuut. Mijn echte debuut. Maar het maakt niks uit. 's Nachts word ik wakker van kramp in mijn kuiten, 's morgens heb ik een stijve nek. Elke nacht train ik, in voorbereiding op iets waar ik geen enkele invloed meer op heb. Ik kan alleen maar afwachten. Met mijn riem om tot het 'stoelriemen vast'-teken is gedoofd.

zondag 22 maart 2015

Eitjes

Het is vrijdagmiddag in de Dirk. Voorbij de kassa’s wordt ik aangesproken door een oudere vrouw met een geruite tas op wieltjes. Een pluk van haar haar staat recht omhoog, alsof ze net wakker is. Ze kijkt me aan en zegt: ‘Weet u wanneer het Pasen is?’
‘Maandag en dinsdag, geloof ik,’ zeg ik, en besef ter plekke dat ik er niks van weet. Sinds wanneer valt Pasen op een dinsdag? Ik verbeter mezelf: ‘Zondag en maandag.’
Ik weet het niet zeker, ik vermoed het alleen maar. Ik heb geen verstand van dit soort zaken. Pasen, Pinksteren, Koninginnedag, meestal is het gewoon opeens zo ver.
‘Dan al?’ De vrouw fronst en tuurt langs de kassa’s de winkel in. ‘Maar ik zie nog niks.’
‘O, er ligt van alles,’ zeg ik, en opeens weet ik het zeker. ‘Heel veel soorten eitjes.’
‘Ja, eitjes.’ Ze zwijgt even. Dan mompelt ze: ‘Dan maar geen takken.’
Ik loop verder. ‘Dank u wel!’ hoor ik haar nog zeggen.
Achter de sigarettencounter staat een verkoopster met haar armen over elkaar geslagen. Ze kijkt me een paar tellen misprijzend aan, dan gaat ze door met het uitpakken van een slof Marlboro.

woensdag 18 maart 2015

Mogelijkheden

Op ello zie ik een afbeelding van een wereldkaart gemaakt van een paar duizend lucifers. Een truck met mensen in de laadbak die volledig bestaat uit 'stainless steel discs' - ik wil niet weten wat het zijn, maar denk er toch minutenlang over na. Ik zie een jurk - meer een pantser - die is samengesteld uit tientallen gele wascokrijtjes. Ik klik het weg, ik klik alles weg, maar het is al te laat, ik heb het al gezien.
Het maakt me nerveus. Het vertelt me dat ik te groot leef, te grof, dat ik mijn mogelijkheden te weinig benut. Ik moet truien breien van ongebruikte vuilniszaksluiters, gedichten maken van de titels op de ruggen van mijn boeken. Ik moet bruggen bouwen en kastelen, collecties samenstellen en de wereld samenvatten. Ben ik nou een creatief iemand?
Een aardbeving heeft scheuren veroorzaakt in zandsculpturen die werden tentoongesteld in een hal. De hal sluit zijn deuren, voor ons aller veiligheid. Gelukkig, denk ik, gelukkig, en zie voor me hoe de sculpturen omver worden geduwd, aangestampt, terug naar wat het was, grond. Gewoon grond.

zaterdag 14 maart 2015

Levenskunst

Ik liep door Sevilla met de eigenaresse van het huisje waar ik een maand verbleef om mijn boek af te maken. De zon scheen, volgens de thermometers die overal in de stad hingen was het 23 graden, en we waren zojuist, in onze ouwe flodderkleren, het idioot chique hotel, waar zij ooit met een geliefde de nacht had doorgebracht, binnen geweest, alleen om te kijken.
‘Hier kom je anders toch nooit?’ zei ze. Ze had alweer een poosje een nieuwe liefde.
Ik vertelde over de levenslessen van René Gude waarover ik die ochtend in de krant had gelezen.
‘Noem er eens een?’ zei ze.
Ik dacht heel diep na en zei: ‘We moeten efficiënter gebruikmaken van de levenservaring van anderen. We denken altijd dat we alles zelf moeten uitzoeken, wat voor werk we moeten doen, hoe je een relatiebreuk verwerkt, terwijl alles al eerder is gedaan, door anderen.’
‘Hm.’ Ze knikte langzaam. Daarna zwegen we een poosje.
We liepen door het María Luisa park met gebouwen van de wereldtentoonstelling uit 1929 die het park iets van een sprookjesbos gaven.
Het leven is belachelijk goed, dacht ik. Het is december, ik loop door de zon, de wereld is prachtig, ik ben verliefd en niet bang.
‘En verder?’ zei ze.
‘Niet te veel twijfelen,’ zei ik, maar de context was ik vergeten. Dus zei ik maar: ‘Twijfelen is nergens goed voor.’
Ik probeerde me de andere lessen te herinneren, maar er schoot me geen een meer te binnen.
‘Ik zal je een link naar het stuk mailen,’ zei ik.
‘Ja, doe dat,’ zei ze.
Maar om een of andere reden deed ik het niet.

dinsdag 10 maart 2015

Foto

De vriendin van mijn ex postte op Facebook een foto van haar vriend. Ik kende de foto maar al te goed, ik had hem zelf gemaakt, op een vakantie een paar jaar eerder. Dat zij die foto nu postte, voelde op een vreemde manier als diefstal. De man mocht ze hebben, maar de foto was van mij. Feitelijk had ik alleen op de afdrukknop gedrukt, en later de prints bij de Hema opgehaald – in tweevoud, een stapeltje voor hem en een stapeltje voor mij, alsof we toen al iets voorvoelden – maar het moment was van mij geweest, van ons, zoals we toen nog heetten.

Een kort verhaal, zeg ik vaak tegen mijn schrijfstudenten, is als een vakantiefoto, jíj weet wat zich aan de randen afspeelt, en wat er voorafgaand aan het moment dat de foto werd genomen gebeurde. Jij weet wie de mensen erop zijn, wat hun geschiedenis is. Maar dat vertel je niet in je verhaal.

Ik keek naar de vakantiefoto van mijn ex en zag hem weer zoals ik hem toen kende. Ik zag de hoop en het vertrouwen, de overtuiging om niet alleen dit, maar nog veel meer samen te gaan doen. Ik zag de Ray Ban zonnebril die drie weken lang mijn gezicht had weerspiegeld. Ik zag de kreukels die zich niet uit zijn overhemd lieten strijken met het reisstrijkboutje (‘De stewardess’), en ik zag de verlegenheid toen er geen deur in onze badkamer bleek te zitten. Als hij moest poepen trok hij een handdoek over zijn hoofd zodat ik zijn gezicht niet zag. We kenden elkaar nog maar kort, en ik voelde al dat het niet eeuwig zou gaan duren. Maar we deden ons best, ons uiterste best. Dat was het enige wat we konden doen.

zaterdag 7 maart 2015

Bal

Al bij het eerste stoplicht bleek ik mijn handschoenen te zijn verloren. Ik had ze in mijn jaszak gestopt voor de terugtocht, die ongetwijfeld laat en onder andere omstandigheden zou plaatsvinden dan de heentocht, en ze moesten eruit zijn gevallen.
Ik had geen zin om om te keren. Maar hoe langer ik doorfietste, hoe meer spijt ik daarvan kreeg. Het waren heel fijne handschoenen.
Het was volle maan. In het café waar we voorafgaand aan het bal bijeenkwamen zeiden we tegen elkaar: Er gaat vast iets ergs gebeuren. Ja, dit boekenbal gaat de geschiedenis in als het bal waarop het vreselijk uit de hand liep. We dachten aan vechtpartijen, iemand had het zelfs over een aanslag, wat helemaal geen rare gedachte was, zoveel mensen op een kluit.
Maar er gebeurde niks. We vroegen elkaar met welke schrijver je het zou willen doen.
Met geeneen, zei iedereen. Ja, maar als het móest. Iemand noemde de vriend van Heleen van Royen, hoewel ik niet weet of die als schrijver telt. Ook de naam van de winnaar van Heel Holland bakt viel. Die had een kookboek geschreven, dus mocht ook meedoen.
Rond middernacht leek er iets te gebeuren dat op vechten leek. Er vloog wijn uit een glas en er werden gebaren gemaakt. Daarna was het weer stil.
Ik vertrok tegen sluitingstijd. Vlak voordat ik thuis was vond ik mijn handschoenen terug. Netjes aan de rand van het fietspad, daar lagen ze.


dinsdag 3 maart 2015

Knipoog

Het was druk in het zwembad. Ik zwom dicht langs de lijn die in het water hing.
Aan de andere kant van de lijn zwom een man van mijn leeftijd, misschien iets jonger. Ik denk vaak dat mensen die jonger zijn dan ik, van mijn leeftijd zijn. Dat zegt meer over mij dan over die mensen.
Afijn.
Hij zwom even hard als ik. Dat was echt zo, want telkens kwamen we elkaar halverwege het baantje tegen, en op dat moment keken we elkaar even aan, met die dooie, nietszeggende blik van iemand die zich fysiek inspant.
We stonden net op het punt om elkaar voor de vierde keer te passeren toen ik water in mijn oog kreeg. Ik kneep het ene oog even dicht, en zwom de man voorbij.
Toen ik omkeerde zwom hij niet meer in de baan naast me. Hij zwom in mijn baan. Hij lag op zijn rug en zijn armen sneden als messen door het water. In no time was hij bij de overkant. Daar draaide hij niet om; hij greep de beugels van het startblok boven hem beet en trok zichzelf een paar keer op. Ik keek naar zijn rug, zijn schouders, zijn nek. Ik keek weg. Bijna was ik bij hem. Plotseling draaide hij zich om en keek me aan. Al het dooie nietszeggende was uit zijn blik verdwenen.
Nee, wilde ik zeggen, sorry! Het was geen knipoog, het was het water.
Maar ik zei niks. Zijn blik gleed naar mijn oor, erlangs. Er brak een lach door op zijn gezicht.
'Hallooo!' hoorde ik. Ik draaide mijn hoofd om en zag een vrouw van bejaarde leeftijd. Ze glunderde.
'Hallo!' zei hij. Ook hij glunderde.
Ik zwom naar het trappetje.