dinsdag 25 november 2014

Kopjes

Ik zag een video over een man die een mensenhaai aaide. Over zijn neus. De haai stak zijn kop boven water en opende zijn bek alsof hij wilde toehappen. Het was een enorme bek, vol sneeën en krassen die waarschijnlijk het gevolg waren van keiharde diepzeegevechten, maar de aaier was niet bang, de aaier had vertrouwen, en de haai die liet zich aaien.

Eerder die dag had ik een video gezien met een man die kopjes kreeg van een leeuwin. De leeuwin vloog hem om de hals en begon haar kop tegen hem aan te duwen. De man viel op de grond waarna ze al kroelend over elkaar heen buitelden.
Ook zag ik een filmpje van een man die na twintig jaar de baviaan terugzag die hij een tijdlang had verzorgd. Het weerzien vond plaats in de jungle, er waren bewakers mee met geweren, en apendeskundigen met fruit om de baviaan af te leiden, mocht dat nodig zijn. Maar het was niet nodig, de aap kroop bij de man op schoot en duwde zijn voorhoofd tegen het zijne. In de daarop volgende uren zaten ze als teruggevonden geliefden aan elkaar te plukken en de ander diep in de ogen te kijken.

Ik kreeg opeens het gevoel dat we al die tijd verkeerd hadden gekeken naar wilde dieren, en dat die dieren daar maar zo’n beetje op hadden geanticipeerd. Hadden gegromd, geklauwd, gebeten, en af en toe een mens verslonden – omdat dat van ze werd verwacht. Terwijl ze veel liever kopjes gaven. En zich achter de oren lieten krabbelen.
Gelukkig las ik daarna een bericht over jonge dolfijnen die pinguïns verkrachten. Dat trok de boel weer een beetje recht.

zaterdag 22 november 2014

Koffer

Ik ging een koffer kopen. Mijn allereerste koffer. Mijn hele leven al draag ik bagage op mijn rug. Misschien kwam het doordat ik al een poosje niet was weggeweest, maar opeens vond ik dat niet meer kunnen. Niet op mijn leeftijd. Het alternatief, een helgroene tennistas van Puma die ik altijd meeneem op korte tripjes, voldeed ook niet. Ik ga een maand weg, met laptop en dikke stapels papier, en de eigenaar van het huis waar ik zal verblijven had gezegd: ‘Het kan 23 graden zijn, maar ook sneeuwen.’
Kortom, ik had een flinke koffer nodig. Ik bekeek wat koffers op internet en zag wat ik al die tijd al had geweten, koffers zijn lelijk. Geld uitgeven aan iets dat lelijk is, vind ik moeilijk.
'Je mag mijn koffer wel lenen,' zei iemand, en een ander zei hetzelfde.
‘Wat is dat dan voor koffer?’ vroeg ik, om uitstel te vragen, want ik wist al: die koffers ga ik niet lenen. Een lelijk ding van jezelf is altijd nog minder lelijk dan een lelijk ding van een ander.

Ik ging naar de reisafdeling van V&D. In de V&D uit mijn jeugd bevond de reisafdeling zich op de bovenste verdieping, en kon je het platte dak op waar ze voorbeelden van de tenten die ze verkochten hadden opgezet. Het waaide altijd enorm op dat dak, maar de tenten waren goed verankerd, en je mocht er altijd in, ook als het regende. Het was mijn lievelingsafdeling.

Mijn huidige V&D heeft geen dak waar je op kunt, en ook geen tenten, alleen koffers en een reisbureau. Alle koffers die ik zag waren lelijk. Behalve die met prints van poppetjes en dieren in allerlei kleuren. Maar die bleken voor kinderen te zijn.
Ik koos de koffer Bologna. Die had de minst lelijke kleur en een kortingssticker. Pas na het afrekenen bedacht ik dat ik hem misschien ook even van binnen had moeten bekijken. Ik trok mijn koffer achter me aan naar het metrostation. Het maakte een enorm kabaal.
In de metro naar huis appte ik de muzikant: Ik heb een koffer gekocht.
Hij appte terug: Wat volwassen!

donderdag 13 november 2014

Morpheus

Ik zou een medaille moeten krijgen voor slaap, denk ik, een speech. Het is niet te geloven hoe goed ik slaap, de hele nacht aan één stuk door, zonder ook maar één keer wakker te worden. Ondanks de stress en drukte. Ik ben een wonderslaper, een devoot volgeling van Morpheus, een comapatiënt.
Op dat moment merk ik dat ik coherente gedachten denk, en dat het buiten doodstil is. Ik open mijn ogen en kijk op de wekker. Het is vijf over drie. En dan kan ik opeens niet meer slapen.

dinsdag 11 november 2014

Ui

Ik lig in bed met een ui naast mijn kussen. Ik kan geen neusdruppels meer gebruiken, ik heb ze al te lang gebruikt. Ik ben een otrivinist geworden. Dat is een woord, zoek maar op. Ik moet ervan af, maar zodra ik ga liggen verstopt mijn neus, krijg ik het gevoel alsof ik stik. Een ui helpt, zei iemand. Een doorgesneden ui naast je bed. Ik neem een sjalot. Sterker dan een ui. En leg de helften aan weerszijden van mijn kussen. Zo dichtbij mogelijk.
Het helpt, mijn neus blijft open. Maar ik slaap niet. Heel lang lig ik wakker, me afvragend wanneer het gaat wennen, die geur. 's Nachts droom ik van haring. De een na de ander werk ik naar binnen. Zonder zuur, maar met uitjes. 's Morgens proef ik het nog.

zaterdag 8 november 2014

Muur

Ik herinner me het moment waarop ik hoorde dat de muur was gevallen niet. Ik herinner me waar ik was tijdens 911, en toen bekend werd gemaakt dat Mandela vrijkwam, ik weet nog wanneer ik hoorde van de moord op Pim Fortuyn, de moord op John Lennon, ja zelfs de dood van Elvis, met de huilende moeder van mijn vriendinnetje (ik geloof niet dat ik wist wie Elvis was) en de dood van Franco. Maar het moment dat ik hoorde dat de muur viel herinner ik me niet.

Een half jaar nadat de muur was gevallen ging ik naar Berlijn. Ik herinner me een snelweg zonder afritten, met verlaten wachttorens aan de kant. Delen van de muur waren gesloopt, maar grote delen stonden ook nog overeind. Ik maakte foto's van de muurschildering waarop Brezjnev Reagan kuste. En die waarop Guust Flater met een hamer een stuk uit de muur hakte. Bij de Brandenburger Tor kocht ik een klein stukje beschilderde muur en een speelgoedtrabantje. Het was een inhaalslag, om toch nog íets mee te maken van dat wat nu geschiedenis was.

Mijn oma kwam uit Berlijn. Jaarlijks was er een schoolreünie waar ze heenging. Tot ze te oud werd, en zoals ze zelf zei, niet hoefde te zien wie er nu weer dood waren. Maar nadat de muur was gevallen ging ze weer. Om klasgenoten terug te zien die ze veertig jaar niet had gesproken. Omdat ze aan de andere kant van de muur waren beland. Mijn oma zei altijd: 'Berlijn, daar hoef je niet naar toe. Een vieze stinkstad, dat is het.'