vrijdag 31 januari 2014

Ali Baba

Ik was weer even in Egypte – het was lang geleden. Ik stond op een dakterras in het donker, beneden in de diepte klonk onophoudelijk getoeter. O ja, dacht ik, die geur. Een beetje zoetig, vermengd met stof en scherpe uitlaatgassen. En wat was het lekker warm. Ik vloog naar het grote plein, waar duizenden demonstranten waren samengekomen. Op het podium zong een zanger een lied, en ik zong mee, want ik kende het.
De avond viel, er klonk gekraak uit speakers en toen uit alle hoeken van de stad het gebrom van de muezzin. Ik zweefde verder, over het zalmroze gebouw van het museum, verder naar het zuiden, een reis waar je per trein tien uur over doet – als je geluk hebt – maar die nu een fractie van een seconde duurde. Ik zag de oude kolossen staan, de poortwachters van de antieke stad. De bergen kleurden oranje in de ondergaande zon. Op een stuk zandgrond stond een groepje grafrovers, ze zagen eruit als Ali Baba en zijn zeven rovers. Ik zag de lemen huizen met schilderingen van leeuwen en farao’s, en dacht: Later, als ik oud ben koop ik hier een huisje, dan ga ik hier wonen.
Toen werd de verbinding ruw verbroken. Ik zat op mijn bureaustoel, met koude voeten. De thermostaat stond op 21. Het was al later, ik ben al oud. Ik heb geldzorgen en geen pensioen opgebouwd. Ik leef liever in het verleden dan in de toekomst.

zondag 19 januari 2014

Eng

Als ik misselijk ben ga ik aan eten denken. Expres. Alsof ik mezelf wil treiteren. Ik denk aan boterhammen met pindakaas, aan vette patatten met heel veel mayonaise, aan gebakken eieren. Ik vraag mezelf: ‘Wat heb ik gisteravond ook alweer gegeten?’ (En ik roep: Nee! Niet aan denken!)
‘O ja, Thaise viscurry.’ En daar golft de misselijkheid weer door mijn lijf.

Als ik ’s nachts nodig moet plassen ga ik aan enge dingen denken. Het gaat vanzelf, ik kan er niks aan doen. Ik denk aan de donkere gang waar ik doorheen moet, en koppel die aan The Blair Witch Project. Aan de grijns van Bob uit Twin Peaks. Aan een scène uit Poltergeist als het huis weer in rust baadt, moeder in bad zit en het jongetje op zijn kamer naar zijn verzameling knuffels kijkt en opeens ziet dat er iets niet klopt. De film is dan nog maar vijftig minuten bezig, je wéét dat het ergste nog moet komen.
Het ergste, daar denk ik aan als ik ’s nachts moet plassen. Ik denk er zo hard aan dat ik er niet meer uit durf.

Angst heeft een functie, het waarschuwt je voor gevaar. Dat heeft het lichaam prima geregeld, ware het niet dat het niet in staat is een onderscheid te maken tussen echt en onecht gevaar. Je reageert hetzelfde op een enge film als op een dolgedraaide idioot die voor je neus met een mes begint te zwaaien: de fight or flight-modus treedt in werking. Tegenover de dolgedraaide idioot kun je daar nog wat aan hebben, bij een enge film slaat het nergens op. En dan heb ik het nog niet eens over de dingen die ’s avonds laat als je moet plassen de revue passeren.
Er zijn veel enge dingen in het leven, maar het aller-engste is je eigen hoofd.

woensdag 15 januari 2014

Bobbels

Mijn behang bobbelt. Ik zag het pas op een foto. Daarna keek ik naar de muur. Voor het eerst zag ik dat die onder de bobbels zat. Het was alsof ik naar een foto van mezelf keek en ontdekte dat ik rimpels had. Rimpels die ik in de spiegel nooit had gezien. Nu kan ik niet meer naar het behang kijken zonder die bobbels te zien. Ik vraag me af hoe lang ze er al zitten. Het komt door het vocht dat nog in het beton zit. De laminaatvloer van de buurman bobbelt ook. In de deuropening naar zijn woonkamer zit een golfslag. Wij zijn al lang verhuisd en ingericht, maar onze muren en vloeren willen maar niet settelen. Elke dag kijk ik naar mijn muur die steeds meer puisten krijgt. En automatisch kijk ik ook naar het raam, om te zien of daar al barsten in zitten. Ik voel of de vloer al danst, en of de deuren nog wel passen. ’s Morgens als ik uit bed kom ben ik waakzaam.
Oude huizen leven, zei ooit iemand toen ik in een krakend en steunend pand woonde. Maar dat is niks vergeleken met nieuwe huizen.

zondag 12 januari 2014

Fanmail

In mijn brievenbus zat een grote envelop van de uitgeverij. Erin zat een dikke, handgeschreven envelop met mijn naam en adres erop. Dit kon maar één ding betekenen. Fanmail!
De keren dat ik fanmail heb ontvangen zijn op één hand te tellen, en alle keren kwam de fanmail in een handgeschreven envelop.
Ik ging op de bank zitten, schonk mezelf een kop thee in en opende de dikke envelop.
Er zat een derde envelop in. Die was gericht aan A. F. Th. van der Heijden.
Maar die is dood! dacht ik.
Ik weet niet waarom ik dat dacht. Ik weet heel goed dat A. F. Th. van der Heijden niet dood is. En toch was mijn eerste reactie: die is dood. Misschien wilde ik al uitsluiten dat de geadresseerde de brief kon openen. Zodat ik er meer recht op had.
Ik keek in de envelop of er iets was achtergebleven. Dat was er. Twee in elkaar gevouwen A4’tjes. De eerste was een print van de adresgegevens op mijn website. De tweede was een briefje. Ik las:
Bij voorbaat dank om bijgesloten brief direkt aan A. F. Th.van der Heijden door te sturen.
Het woordje direkt impliceerde dat er haast bij was, dat er geen seconde te verliezen was. Die brief moest worden overhandigd, en wel snel, anders waren de gevolgen niet te overzien.
Ik ken A. F. Th. van der Heijden niet, althans niet beter dan de meeste mensen. Ik vorm net zo’n goed of slecht doorgeefluik als de bakker op de hoek – de bakker bij A. F. Th. op de hoek uitgezonderd.
Ik hield de envelop tegen het licht. Ik schudde hem heen en weer in de hoop dat een deel van de tekst voor het venster zou schuiven. Ik dacht aan de truc met stoom.
Nee, hij was niet voor mij. Alleen de buitenste twee enveloppen waren voor mij.

Er kwam een vriend op bezoek. Ik liet hem de enveloppen zien. Ook hij hield de vensterenvelop tegen het licht en schudde hem heen en weer.
‘Eigenlijk is de brief ook een beetje voor jou,’ zei hij. ‘Jouw naam staat erop.’
Hij duwde zijn pink naar binnen, keek me aan.
‘Neeeeee!’ riep ik, maar hij had hem al opengeritst.
Er zaten drie getypte vellen in. Regelafstand 1, marges minimaal.
‘Nu we hem toch open hebben gemaakt kunnen we hem net zo goed lezen,’ zei de vriend.
‘Vluchtig. Alleen om te zien of het belangrijk is.’
We lazen de brief vluchtig. We lazen hem nog een keer. We lazen passages eruit hardop voor.
‘Wat erg,’ zei ik.
‘We moeten A. F. Th. dit besparen,’ zei hij, en voor ik het wist had hij de brief doormidden gescheurd.
Misschien kan ik hem nog plakken, dacht ik. Ik stopte de verscheurde brief terug in de envelop legde hem op de kast. Daar ligt hij nu nog.

vrijdag 10 januari 2014

Bewoners

We treffen elkaar in de duisternis. De verlichting in de centrale hal en de fietsenstalling is uitgevallen. Stikdonker is het. Met z’n vieren fietsen we naar een container aan de andere kant van het spoor, waar we de anderen zullen treffen. De container huisvest een studentencafé, maar er is geen student te bekennen.
Bij de deur staan een jongen en een meisje. ‘Van het bewonersgedoe zeker?’ zeggen ze. Dat hadden ze mensen horen vragen: of hier het bewonersgedoe was.
We worden naar het bovenzaaltje gestuurd. Er staat een biljart en uit de speakers klinkt keihard De Jeugd van Tegenwoordig. Het ruikt er naar hasj. We bestellen koffie en thee en vragen of de muziek iets zachter mag. Dat moet met de eigenaar worden besproken. Even later komt er een meisje boven dat aan de boxen begint te frunniken. Het maakt nauwelijks verschil. Op luid volume stellen we ons aan elkaar voor, en dan is het bewonerscommissie een feit. Tijd om de punten te behandelen.

- De lift. Vrijwel iedereen heeft er wel eens in vast gezeten, of kent iemand die heeft vast gezeten. Er volgen verhalen over drie kwartier, twee uur, over kleine kinderen die door de brandweer zijn bevrijd. ‘Ik neem nooit de linker,’ zegt iedereen, ‘het is altijd de linker.’
- De inbraken. Zeven keer is er ingebroken in zes maanden tijd, plus een aantal pogingen tot. Op AT5 is het geweest, het Guinness Book of Records hing al bijna aan de telefoon. Onze speciale sloten met politiekeurmerk, binnen 20 seconden waren ze ontsloten, in zijn geheel uit de deur gejast. De Bulgaarse methode, heet dat. Er staan instructiefilmpjes op YouTube.
- De stank. Roken wij dat ook? Etensgeuren als je het ventilatiesysteem aanzette, en… wc-luchtjes.

De kersverse secretaris notuleert zich rot, de kersverse voorzitter heeft moeite de orde te bewaren. De tranen staan in onze ogen. Tranen van het lachen wel te verstaan.

Volgende punt:
- De fietsenstalling. Voor scooters is geen plaats, maar achterin is ruimte gereserveerd voor minstens twaalf scootmobielen. Wat zagen ze voor zich, onze woningstichting, toen ze ons gebouw ontwierpen?
- Het parkeerbeleid. Ja, het is sinds kort betaald parkeren op het parkeerplaatsje voor de deur, maar er komt pas in 2015 een parkeerautomaat. De enige andere parkeerautomaat staat aan het einde van de straat, praktisch in de Amstel. ‘Maar binnen de verplichte vijfhonderd meter,’ zegt iemand, die het eigenhandig heeft nagemeten. Met bijna vijfhonderd voetstappen.
- De parkeergarage die nooit is afgebouwd. Een hek, een inrit en een blinde muur, daar bestaat hij uit. ‘Er woont een man in de parkeergarage,’ zegt iemand, ‘ik heb hem naar binnen zien gaan.’

Na twee uur zit de vergadering erop. We fietsen gezamenlijk terug, want we moeten allemaal dezelfde kant op. De hal van ons gebouw is nog steeds verduisterd. Een enkeling waagt de afdaling naar de donkere fietsenstalling. Iemand drukt op de knop van de lift. Het is de linkerlift die als eerste komt. We stappen in, met z’n allen. Dan moet het maar zo zijn, zeggen we.

dinsdag 7 januari 2014

Zzzz

Ik kan er niet over uit, zo goed als ik slaap in mijn nieuwe huis. Alsof ik het slapen voor het eerst heb ontdekt. ’s Morgens word ik soms wakker met spijt, omdat de nacht er al weer op zit. En als er weer een rekening binnenkomt denk ik: gelukkig is slapen gratis.
Slapen. Vooral als ik heel moe ben. Of lang niet in mijn eigen bed heb geslapen. En er net verse lakens op liggen. Maar ook zonder verse lakens, vermoeidheid en vreemde bedden vind ik slapen superlekker. Misschien wel lekkerder dan seks. In elk geval lekkerder dan slechte seks of middelmatige seks – maar dat is misschien logisch. Hoewel ik ook mensen ken… maar dat is een ander verhaal.
Lekkerder ook dan eten vind ik het. En ik hou van eten, laat dat duidelijk zijn. Maar als je me vraagt: waar mag ik je ’s nachts wakker voor maken? zeg ik: nergens voor. Laat mij maar slapen.
Soms denk ik op een feestje of een etentje al: ha, straks lekker naar bed. Dan vergeet ik even dat ik na een feestje nog uren lig te draaien en te malen, dat eerst alle gesprekken van de avond nog moeten worden herhaald, en alles wat ik heb gehoord, gevoeld, geproefd en gezien nog een keer voorbij moet komen.
Wij slapen zo lang omdat wij tamelijk langzaam slapen, stond op de Bescheurkalender die vroeger bij ons op de wc hing. En zo is het.

zaterdag 4 januari 2014

Nietszeggend

Het is niet makkelijk, het eerste stukje van het jaar. Het eerste blogstukje, bedoel ik. De eerste dagen van het jaar tellen nauwelijks, die liggen in de schaduw van de feestdagen uit te puffen. De nietszeggendheid domineert. Het maakt zo'n eerste stukje nog lastiger om te schrijven. Niks dat het vermelden waard is. Behalve dan dat ik de feestdagen levend ben doorgekomen. Elk jaar in oktober begin ik er al tegenop te zien, eind november verzucht ik: was het maar vast 2 januari. En dan wordt het toch weer reuze gezellig. Ertegenop zien is het ergste. Dat zei ik ook tegen de muzikant, die vlak na oud en nieuw 40 werd. 'Veertig worden is erger dan veertig zijn,' zei ik. Net zoals ik mezelf nu wijsmaak dat de angst voor armoede erger is dan de armoede zelf. Angst is altijd erger.
Ik kreeg twee kerstkaarten dit jaar. Wie stuurt er nog kerstkaarten? Twee mensen. Beide kerstkaarten nam ik verheugd in ontvangst. Waarom zijn we ooit gestopt met het sturen van kerstkaarten? En vakantiekaartjes? Ja, ik weet wel waarom, omdat we dachten dat internet een goed alternatief was. Maar dat is het niet. Niet in dit geval. Volgend jaar ga ik weer kerstkaarten sturen. Echte, zelfgeknutselde kaarten met een handgeschreven wens. Daarmee maak ik meteen mijn enige goede voornemen bekend. Goed, nog één: ik ben van plan dit jaar mijn boek af te maken. Te publiceren. En ik heb me vast voorgenomen er alles aan te doen om niet in de bijstand te belanden. Dat zijn drie goede voornemens. Niks wereldschokkends. Maar zoals gezegd, dit zijn de eerste dagen van het jaar, die zijn bedoeld voor nietszeggendheid. Daarna begint het pas.