donderdag 25 december 2014

Kip

‘Ik heb eigenlijk helemaal niet gevraagd hoeveel het kost,’ zei de eigenares van mijn logeerhuis.
We waren op weg naar de kippenboerderij waar we een week eerder twee kippen hadden uitgezocht voor de Kerst. Ze hadden ook kalkoenen. Eenden, parelhoenders, ganzen. Maar wij wilden kip. Met kip kan niks misgaan.
‘Anders nemen we er maar één?’ zei ik. Ik had aangeboden de kippen te betalen.
De eigenares opende het hek. ‘Zoveel zal het toch niet zijn? Het is een kip, geen kalkoen.’
De honden begonnen te blaffen. Op het erf stond de kippenboerin achter een hakblok. Het was pas elf uur ’s morgens maar ze had er al twintig geslacht, vertelde ze, terwijl ze het hakmes liet neerkomen op een kippennek, en de kop achteloos weggooide. De honden doken erop.
Naast haar stond een meisje achter een opklaptafel grote bossen veren uit kippen te trekken. Ze lachte verontschuldigend naar ons. Ze droeg Amy Winehouse-eyeliner en rubber handschoenen tot aan haar ellebogen. Hoe ze heette wist de boerin niet, dat was niet nodig, ze was hier vandaag alleen om te plukken.
De kippenboer was er ook, af en toe zei hij iets, maar daar reageerde niemand op.
‘De moeder van je buurvrouw is overleden, hè?’ zei de boerin, terwijl ze een hand in onze kip – we hadden inmiddels besloten er maar eentje te nemen - stak om er een meter darm uit te trekken. ‘Vertel haar maar dat Teresa aan het slachten is. Dat kan ik zelf natuurlijk niet doen.’
Ze wierp de darmen op de grond. De honden snuffelden eraan, maar lieten ze liggen.
De kippenboer drentelde wat heen en weer met een grote, fladderende kip in zijn hand, alsof hij wachtte op instructies. De boerin zei iets tegen hem. Hij zei iets tegen ons. De eigenares haalde vijftig euro uit haar portemonnee en gaf het aan hem.
‘Hoeveel is het?’ vroeg ik haar in het Nederlands.
Ze zag een beetje bleek. ’Ik geloof dat hij 35 zei. Maar dat heb ik misschien verkeerd verstaan.’
‘Ja, dat heb je vast verkeerd verstaan.’
De boer keerde terug met het wisselgeld, een briefje van tien en een briefje van vijf.
Met de kip in een tasje liepen we terug naar de auto. ‘Het is natuurlijk wel een flinke kip,’ zei de eigenares. Ze woog het tasje in haar hand. ‘Wel vijf kilo. Dan kost het per kilo…’
We maakten allebei in gedachten de rekensom. Daarna zwegen we.
De volgende klant kwam het erf op rijden.

maandag 22 december 2014

Bermudadriehoek

Ik bedacht net dat ik het zo vreemd vond om Japanners Spaans te horen praten, toen er een kreet klonk en iedereen opkeek. Achter me op de glanzende tegelvloer lag een vrouw. Snel werd ze overeind geholpen door gasten van de tafeltjes rondom haar. Ik kon niet verstaan wat ze zeiden, maar het leek alsof het iets was in de trant van: het is een schande, dit kan toch niet zo?

Ik boog me over mijn misosoep.

Een serveerster kwam uit de keuken met een dienblad vol sushi, kommetjes soep en rijst, loempiaatjes en kleine bakjes saus. Toen klonk er een enorme klap, gevolgd door het geluid van brekend servies. Ik keek achterom. Daar lag de serveerster, tussen het eten en de scherven, op precies dezelfde plek waar de klant onderuit was gegaan. Van twee kanten kwamen serveersters aanhollen, de een hielp de gevallen vrouw overeind en duwde haar zacht, maar dwingend terug naar de keuken, de ander haalde stoffer en blik. Een minuut later herinnerde niks meer aan het voorval.

Mijn sushi arriveerde, samen met de rijst en de zeewiersalade. Toen ik alles op had kwam ik overeind en liep naar de bar. Opeens werden mijn benen onder me vandaan getrokken. Ik viel. Keihard op mijn knie. Het ging zo snel dat ik het nauwelijks besefte. Toen ik overeind krabbelde zag ik vanuit mijn ooghoek iemand drie vingers opsteken.

vrijdag 19 december 2014

Leesboek

In de winter, als het hier koud is (16 graden), kruipen ze met z’n allen rond de tafel en trekken het tafelkleed op tot aan hun kin. Onder tafel staat een UFO-vormig kacheltje dat alle schoten tegelijk verwarmt. De hele avond zitten ze zo. Als er bezoek komt, tillen ze het tafelkleed een stukje op en zeggen: kom erbij.

Ik heb een werkplek ingericht bij het zwembad, het is eigenlijk te warm, en te licht voor mijn scherm, maar wie niet gebruik maakt van de zon, wordt daar later voor gestraft, vertel ik mezelf.

Ik vertel mezelf wel meer.

Zodra ik de deur van mijn huisje open gooi, komt de driepotige poes krijsend aanhollen, het is geen gezicht.
Achter de heg kraait een haan. Een hond blaft, een ezel balkt en een paard hinnikt. Het lijkt potdomme wel een leesboek voor kleuters.

De dochter van de eigenares zegt dat Nederlandse jongens geen echte mannen zijn, je kunt gesprekken met ze voeren, het lijken wel meisjes.
De driepotige poes doet een poging zich met zijn ontbrekende poot achter het oor te krabben. Een roofvogel trekt trage cirkels boven mijn hoofd.

‘Kom,’ zegt de eigenares, na het boodschappen doen, ‘gaan we een tapa’tje eten in het dorp.’ En na het tapa’tje: ‘Kom, laat ik je het dorp hiernaast zien.’ En na drie mooie dorpen: ‘Laten we de rest van de dag vrij nemen.’

De poes miauwt. De ezel balkt. Het boek moet af.

maandag 15 december 2014

Bloedzuiger

Midden in de nacht werd ik wakker. Er brandde licht in de woonkamer. Ergens verderop stond een televisie aan. Het was Nederlandse televisie. 'Ajax', ving ik op, en 'wedstrijd.'
Toen drong het tot me door. Het kwam uit mijn woonkamer. Het was mijn tv.

Ik bleef heel stil liggen. Niemand hier doet de deur op slot, sterker nog, ze steken de sleutel aan de buitenkant in de voordeur zodat je makkelijker binnen komt. Omdat ik niet truttig wil lijken doe ik dat ook.

Met ingehouden adem luisterde ik naar de voetbalwedstrijd. Misschien hield het vanzelf wel weer op. Toen dat niet gebeurde, begreep ik dat er niets anders op zat dan erheen te gaan. Ik klemde een pantoffel in mijn hand, hij was gebreid, maar het was beter dan niets. Ook trok ik een vest over mijn naakte lijf. Voorzichtig duwde ik de deur open.

De woonkamer was leeg. Ik pakte de afstandsbediening en zette de tv uit. Het was ineens heel stil. Zelfs de honden van de buurman zwegen. Het was niks, zei ik tegen mezelf. Een dikke muis die over de afstandsbediening liep. Of misschien was de driepotige poes naar binnen geglipt. Ik kroop weer in bed. Het duurde even voordat ik sliep.
De volgende ochtend zag alles er weer normaal uit. Alleen zat er een dikke bloedzuiger op het raam.

vrijdag 12 december 2014

Knoflook

Jabuguillo telt 200 inwoners, waarvan er 36 65+ zijn en 31 onder de 25. Een aldea, een gehucht, te klein voor een gemeentehuis, maar de komende tijd is het mijn wereld.
Het is hier zo stil dat het onwerkelijk is, behalve ‘s nachts, dan gaan de honden van de buurman als een gek tekeer.
Op drie kwartier lopen hiervandaan ligt het dorp, waar je boodschappen doet. Ik reed mee met de eigenaresse van het huis. Eerst gingen we ontbijten in een café. Geroosterd brood met olijfolie, rauwe knoflook en tomatensaus, en sterke koffie. Voor mij, de toerist, hadden ze kleine kuipjes jam en boter. Ik zei ‘gracias’ en ‘la cuenta per favor’. Het was vier euro voor ons tweeën.

Ik deel het stuk land waar mijn huisje staat met de eigenaresse, haar broer, een poes met drie poten en een stokoude labrador die overal drollen deponeert. In de grote, verwilderde tuin groeien granaatappels, sinaasappels, mandarijnen, kakifruit en grote struiken rozemarijn. Ze hebben me bang gemaakt door me te vertellen dat hier heel grote spinnen zitten. Ik denk dat ik weet waar ze zitten. In het schuurtje waar het hout ligt voor de kachel. Elke dag moet ik erheen, want ’s avonds wordt het koud. De spinnen houden zich doodstil, want zo zijn ze. Ze verstoppen zich tussen de blokken en laten zich meeverhuizen naar mijn woonkamer. ’s Nachts als alles stil is klimmen ze uit de houtmand en trippelen naar mijn slaapkamer. Ik trek het dekbed heel strak om me heen en slaap met mijn mond dicht.

donderdag 11 december 2014

Stinkvoer

Ik zit op een plastic stoeltje tegenover twee Spanjaarden en denk aan de poes. De poes die nu thuis zit, met een volle bak brokjes, een kuipje stinkvoer, een schoteltje kattenmelk en heel veel vers water. De kleine Ta die nog van niks weet. Die denkt dat ik gewoon even boodschappen ben doen en elk moment terug kan komen. Ze ligt zich nu te wassen waarschijnlijk. Voldaan na al dat eten. Na de totaal onverwachte vrijpartij vanmorgen vroeg - het was zelfs nog donker. Als ze de sleutel in het slot hoort holt ze naar de deur. En dan staat daar die vreemde. Ze deinst terug, probeert een kopje tegen een laars, gluurt tussen die benen door de gang in. Wat ze niet weet is dat die vreemde een maand zal blijven. Weten poezen hoe lang een maand duurt?

zondag 7 december 2014

Klein hoekje

Ik haalde een kiezelsteentje uit mijn mond, dat ik alleen had ontdekt doordat ik heel langzaam en bedachtzaam zat te kauwen. Had ik sneller gekauwd dan had ik er waarschijnlijk een kies op gebroken, of twee, waarna het mijn keel in was gegleden om een gat in mijn slokdarm te slaan.

Dat was vier dagen geleden. Eergisteren brak ik bijna mijn been op twee plaatsen. Het was in het zwembad, de vloertegels waren nat, mijn schoenzolen glad. Ik heb geen annuleringsverzekering, dacht ik in een flits. Maar ik viel niet, ik bleef hangen, al begrijp ik nog steeds niet waarom.

Gisteren viel ik van de stoep. Niet zomaar een stoep, de stoep voor mijn woning. De meest vertrouwde stoep in mijn leven. Toch viel ik ervan af. Ineens lag ik languit op straat. Een langsrijdende auto kon me maar net ontwijken.

Nog vier dagen voor vertrek. Misschien kan ik maar beter in bed blijven liggen.

maandag 1 december 2014

Meegeteld

Ik zit in de metro, een lekker warme metro, maar ik hoef maar drie haltes, niet genoeg om op te warmen.
Op de wanden van de metrowagen staan namen van wereldsteden met het precieze aantal inwoners eronder. Het valt me op dat alle steden in warme landen liggen. Kuala Lumpur. Caracas. Nairobi.

In 1989 was er een volkstelling in Kenia. Overal kwam je mannen met klemborden tegen, druk bezig met tellen. Op een dag werd ik meegeteld.
‘Ik woon hier niet,’ zei ik. ‘Ik ben slechts op bezoek.’
‘Maak niet uit,’ zei de teller. Alsof hij me een gunst verleende noteerde hij mijn naam, en ik dacht: ik ben een Keniaan.
Een paar weken later werd ik opnieuw geteld, in een andere stad, door een andere man met een ander klembord. Ook die zei dat het niet uitmaakte, en toen was ik er al twee.

De metro stopt bij mijn halte. Ik sla mijn sjaal drie keer om mijn hals, zet mijn muts op, trek mijn handschoenen aan. Een ijzige wind trekt over het perron. Ik stamp naar huis. Ik ben twee Kenianen.

dinsdag 25 november 2014

Kopjes

Ik zag een video over een man die een mensenhaai aaide. Over zijn neus. De haai stak zijn kop boven water en opende zijn bek alsof hij wilde toehappen. Het was een enorme bek, vol sneeën en krassen die waarschijnlijk het gevolg waren van keiharde diepzeegevechten, maar de aaier was niet bang, de aaier had vertrouwen, en de haai die liet zich aaien.

Eerder die dag had ik een video gezien met een man die kopjes kreeg van een leeuwin. De leeuwin vloog hem om de hals en begon haar kop tegen hem aan te duwen. De man viel op de grond waarna ze al kroelend over elkaar heen buitelden.
Ook zag ik een filmpje van een man die na twintig jaar de baviaan terugzag die hij een tijdlang had verzorgd. Het weerzien vond plaats in de jungle, er waren bewakers mee met geweren, en apendeskundigen met fruit om de baviaan af te leiden, mocht dat nodig zijn. Maar het was niet nodig, de aap kroop bij de man op schoot en duwde zijn voorhoofd tegen het zijne. In de daarop volgende uren zaten ze als teruggevonden geliefden aan elkaar te plukken en de ander diep in de ogen te kijken.

Ik kreeg opeens het gevoel dat we al die tijd verkeerd hadden gekeken naar wilde dieren, en dat die dieren daar maar zo’n beetje op hadden geanticipeerd. Hadden gegromd, geklauwd, gebeten, en af en toe een mens verslonden – omdat dat van ze werd verwacht. Terwijl ze veel liever kopjes gaven. En zich achter de oren lieten krabbelen.
Gelukkig las ik daarna een bericht over jonge dolfijnen die pinguïns verkrachten. Dat trok de boel weer een beetje recht.

zaterdag 22 november 2014

Koffer

Ik ging een koffer kopen. Mijn allereerste koffer. Mijn hele leven al draag ik bagage op mijn rug. Misschien kwam het doordat ik al een poosje niet was weggeweest, maar opeens vond ik dat niet meer kunnen. Niet op mijn leeftijd. Het alternatief, een helgroene tennistas van Puma die ik altijd meeneem op korte tripjes, voldeed ook niet. Ik ga een maand weg, met laptop en dikke stapels papier, en de eigenaar van het huis waar ik zal verblijven had gezegd: ‘Het kan 23 graden zijn, maar ook sneeuwen.’
Kortom, ik had een flinke koffer nodig. Ik bekeek wat koffers op internet en zag wat ik al die tijd al had geweten, koffers zijn lelijk. Geld uitgeven aan iets dat lelijk is, vind ik moeilijk.
'Je mag mijn koffer wel lenen,' zei iemand, en een ander zei hetzelfde.
‘Wat is dat dan voor koffer?’ vroeg ik, om uitstel te vragen, want ik wist al: die koffers ga ik niet lenen. Een lelijk ding van jezelf is altijd nog minder lelijk dan een lelijk ding van een ander.

Ik ging naar de reisafdeling van V&D. In de V&D uit mijn jeugd bevond de reisafdeling zich op de bovenste verdieping, en kon je het platte dak op waar ze voorbeelden van de tenten die ze verkochten hadden opgezet. Het waaide altijd enorm op dat dak, maar de tenten waren goed verankerd, en je mocht er altijd in, ook als het regende. Het was mijn lievelingsafdeling.

Mijn huidige V&D heeft geen dak waar je op kunt, en ook geen tenten, alleen koffers en een reisbureau. Alle koffers die ik zag waren lelijk. Behalve die met prints van poppetjes en dieren in allerlei kleuren. Maar die bleken voor kinderen te zijn.
Ik koos de koffer Bologna. Die had de minst lelijke kleur en een kortingssticker. Pas na het afrekenen bedacht ik dat ik hem misschien ook even van binnen had moeten bekijken. Ik trok mijn koffer achter me aan naar het metrostation. Het maakte een enorm kabaal.
In de metro naar huis appte ik de muzikant: Ik heb een koffer gekocht.
Hij appte terug: Wat volwassen!

donderdag 13 november 2014

Morpheus

Ik zou een medaille moeten krijgen voor slaap, denk ik, een speech. Het is niet te geloven hoe goed ik slaap, de hele nacht aan één stuk door, zonder ook maar één keer wakker te worden. Ondanks de stress en drukte. Ik ben een wonderslaper, een devoot volgeling van Morpheus, een comapatiënt.
Op dat moment merk ik dat ik coherente gedachten denk, en dat het buiten doodstil is. Ik open mijn ogen en kijk op de wekker. Het is vijf over drie. En dan kan ik opeens niet meer slapen.

dinsdag 11 november 2014

Ui

Ik lig in bed met een ui naast mijn kussen. Ik kan geen neusdruppels meer gebruiken, ik heb ze al te lang gebruikt. Ik ben een otrivinist geworden. Dat is een woord, zoek maar op. Ik moet ervan af, maar zodra ik ga liggen verstopt mijn neus, krijg ik het gevoel alsof ik stik. Een ui helpt, zei iemand. Een doorgesneden ui naast je bed. Ik neem een sjalot. Sterker dan een ui. En leg de helften aan weerszijden van mijn kussen. Zo dichtbij mogelijk.
Het helpt, mijn neus blijft open. Maar ik slaap niet. Heel lang lig ik wakker, me afvragend wanneer het gaat wennen, die geur. 's Nachts droom ik van haring. De een na de ander werk ik naar binnen. Zonder zuur, maar met uitjes. 's Morgens proef ik het nog.

zaterdag 8 november 2014

Muur

Ik herinner me het moment waarop ik hoorde dat de muur was gevallen niet. Ik herinner me waar ik was tijdens 911, en toen bekend werd gemaakt dat Mandela vrijkwam, ik weet nog wanneer ik hoorde van de moord op Pim Fortuyn, de moord op John Lennon, ja zelfs de dood van Elvis, met de huilende moeder van mijn vriendinnetje (ik geloof niet dat ik wist wie Elvis was) en de dood van Franco. Maar het moment dat ik hoorde dat de muur viel herinner ik me niet.

Een half jaar nadat de muur was gevallen ging ik naar Berlijn. Ik herinner me een snelweg zonder afritten, met verlaten wachttorens aan de kant. Delen van de muur waren gesloopt, maar grote delen stonden ook nog overeind. Ik maakte foto's van de muurschildering waarop Brezjnev Reagan kuste. En die waarop Guust Flater met een hamer een stuk uit de muur hakte. Bij de Brandenburger Tor kocht ik een klein stukje beschilderde muur en een speelgoedtrabantje. Het was een inhaalslag, om toch nog íets mee te maken van dat wat nu geschiedenis was.

Mijn oma kwam uit Berlijn. Jaarlijks was er een schoolreünie waar ze heenging. Tot ze te oud werd, en zoals ze zelf zei, niet hoefde te zien wie er nu weer dood waren. Maar nadat de muur was gevallen ging ze weer. Om klasgenoten terug te zien die ze veertig jaar niet had gesproken. Omdat ze aan de andere kant van de muur waren beland. Mijn oma zei altijd: 'Berlijn, daar hoef je niet naar toe. Een vieze stinkstad, dat is het.'

donderdag 30 oktober 2014

Bami

Hij komt binnen met de bakjes. Vier bakjes met papier eromheen, in een plastic zakje. Het ruikt naar vroeger.
‘Wat véél,’ zeg ik, als hij het uitpakt.
‘Jaha… Chinees, hè.’ Hij glundert.
Ik pak de grootste borden uit de kast, en lepels, geen messen.
‘Alles verandert,’ zeg ik, ‘maar Chinees smaakt al twintig jaar hetzelfde.’
Met volle mond voeren we een gesprek. Hij vertelt dat hij nu ook surveillancewerk doet op de hogeschool. Zijn lepel blijft even stilhangen in de lucht. ‘Heb jij wel eens gesurveilleerd daar in de buurt van het AMC?’
Ik zie onmiddellijk de zaal weer voor me, een enorme zaal met honderd tafels. Honderd studenten, en vijf surveillanten die erop toe zagen dat er niet werd gespiekt. Ik ril even. ‘Het was daar stervenskoud.’
‘Weet je hoe dat komt?’ Hij steekt een hap nasi in zijn mond, wacht, kauwt, slikt. ‘Op de verdieping daaronder is een pathologisch anatomisch lab. Daar worden lijken onderzocht.’
Ik zie honderd stalen tafels voor me, met bleke, naakte lijven erop. Een systeemplafond erboven, en daarop al die stille, zwoegende studenten.
Ik kijk naar de bak bami en zeg: ‘Deden ze er vroeger niet altijd een spiegelei op?’

donderdag 23 oktober 2014

Verdwijntruc

Bij het opruimen en verlaten van het klaslokaal zegt een van de cursisten: ‘Mijn zoon is vrijdag opgesloten in het klaslokaal. Hij dook onder tafel om zijn tas te pakken, de docent zag hem over het hoofd, en sloot het lokaal af. Het was vrijdagmiddag, iedereen ging naar huis.’
‘En?’ zeg ik, ‘heeft hij het hele weekend opgesloten gezeten?’ Ik zie voor me hoe de zoon een bed maakt van tafels en stoelen, en condens van het raam likt om uitdrogingsverschijnselen te voorkomen.
‘Nee,’ zegt de cursist, ‘na drie uur begonnen we hem te missen en zijn we hem gaan zoeken.’
Ik denk: het is niet makkelijk om te verdwijnen.

Als kind was het mijn grootste droom om opgesloten te worden in V&D. Op zaterdagmiddag liet ik me insluiten op de wc, en als het stil was geworden kwam ik tevoorschijn. Eerst ging ik naar de snoepafdeling, die grensde aan de afdeling waar je koekjes per ons kon laten afwegen. Daarna ging ik naar de kledingafdeling om leuke kleren uit te zoeken. Ook bezocht ik de make-up-afdeling voor rode lippenstift, nagellak en paarse oogschaduw. De hele avond las ik stripboeken en at ik snoep, toen ik moe werd ging ik naar de meubelafdeling en kroop in een hemelbed. Ik dacht niet aan de mensen buiten, en hoopte dat ze ook niet aan mij dachten.

Binnenkort doe ik weer een kleine poging tot verdwijnen. De vrouw van het huis in de uitgestrekte stilte waar ik heen ga, schrijft: Ik denk dat ik altijd van die lange mails schrijf omdat ik een einde moeilijk vind.

maandag 20 oktober 2014

Zool

‘Ik wil wat vragen,’ zeg ik.
‘Vragen mag altijd,’ zegt de schoenmaker, maar het klinkt niet alsof hij het meent.
Ik haal de laars uit mijn tas. ‘Kijk, de zool van de hak, die viel er zo maar af.’
Niet zomaar, ik stapte in het donker in een poel modder die zich vastzoog aan mijn voet, en toen ik mijn been eruit trok bleek een deel van mijn hak in de modder te zijn achtergebleven. Maar dat lijkt me een te lang verhaal voor de schoenmaker. Net als het gedeelte dat eraan vooraf ging, over de achterkant van mijn rok die ik op de wc in mijn panty had gestopt, wat ik pas merkte nadat ik naar de metro was gelopen, de trap naar het perron op, en het hele, volle perron over. Toen pas zeiden twee meisjes op strenge, bijna beschuldigende toon: ‘Mevrouw, u moet wel uw rok goed doen.’
Die twee gebeurtenissen hebben niks met elkaar te maken, maar ik kan ze niet los van elkaar zien. Ik besluit ze allebei te verzwijgen voor de schoenmaker.
‘Zo’n zool was het,’ zeg ik, en haal de andere laars uit mijn tas.
De schoenmaker pakt de gezoolde laars en bekijkt hem van alle kanten. Dan draait hij zich om naar zijn werkblad en pakt er een grote tang af. ‘Deze wip je er ook zo af.’ Hij zet de tang op de hak.
Ho, wil ik zeggen, stop! Maar ik wacht te lang, en dan durf ik niet meer. De schoenmaker klemt de hak tussen de tang. Hij zet kracht. Zijn gezicht vertrekt. ‘Nnnnnngg,’ doet hij.
‘Wacht,’ zeg ik heel zacht. Hij kijkt me aan.
Ik recht mijn rug. ‘Die hoeft niet.’
‘Maar die valt er ook zo af.’
Ik knik, ‘Ja. Maar toch hoeft hij niet.’
‘Maar dan heb je straks twee verschillende zolen.’ Hij houdt een zooltje omhoog. Het is zwart, net als de zool die onder de goeie laars zit.
‘Dat geeft niet.’
De schoenmaker zucht en schrijft een bonnetje voor me. ‘Morgen ophalen.’
Ik kan morgen niet, maar neem het bonnetje aan en zeg: ‘Ja.’

zondag 19 oktober 2014

Correcties

Bij het licht van mijn bureaulamp lees ik de correcties die mijn agent heeft aangebracht in mijn manuscript. Kringeltjes en onderstrepingen in koel grijs potlood. Sommige pagina's hebben slechts één potloodstreepje, anderen hebben kruizen met poten die bovenin beginnen en onderin eindigen. Stiekem heb ik die correcties het liefst. Het ruimt zo lekker op.
Het bedrieglijkst zijn de kleine correcties. De zinnen waarvan één enkel woord is onderstreept, of erger nog: onderkringeld. Dat betekent: twijfelgeval. Uren kan ik staren naar zo’n zin. Meestal is het er een die er toch al niet lekker uit is gekomen. Dat wat ik in mijn hoofd had liet zich net niet vangen. Dus nam ik genoegen met een mindere oplossing. Ik kom er wel mee weg, dacht ik, het valt vast niemand op. Maar het zijn altijd díe zinnen die onderstreept terugkomen. En dan begint het denkwerk opnieuw. Ik knijp mijn ogen dicht en probeer het juiste gevoel te vinden. Ik kopieer de zin naar een leeg document, zodat er geen ontsnappen aan is, en ik nergens heen kan, alleen naar die zin, die ene zin.
Ik hou het papier tegen het licht. Het is dubbelzijdig geprint. Regelafstand anderhalf. De regels op de achterkant vullen de leemte tussen de regels op de voorkant. Ik kan tussen mijn eigen regels door lezen. Hier staat het, denk ik, turend naar het papier, hier ergens moet het staan. Maar weer kan ik het niet vinden.

zondag 12 oktober 2014

Jong geleerd

Ik heb veters leren strikken van mijn vader. Die was linkshandig en pas toen ik zag hoe andere kinderen hun veters strikten besefte ik dat ik het verkeerdom deed, en moest ik het opnieuw leren. Want rechtsom strikken is heel anders dan linksom strikken.

Naaien leerde ik van mijn moeder. Ik zat ziek thuis en zij deed verstelwerk, iets wat moeders vroeger deden, net als sokken stoppen – tegenwoordig koop je gewoon nieuwe sokken. Mijn moeder gaf me een stukje stof, een dikke naald en een grove draad, en liet me zien hoe ik er een poppenrokje van kon naaien. Toen het af was leerde ze me met behulp van een veiligheidsspeld een stuk onderbroekenelastiek door de tailleband rijgen.
Ik herinner me ook hoe ze me leerde punniken, een van de meest nutteloze dingen die ik ooit heb geleerd, maar waarschijnlijk nog steeds kan als ik al het andere ben vergeten en verleerd.

Nagels lakken leerde ik van mijn oma, aan de eettafel in de achterkamer. Achter de klok op de schouw stonden drie flesjes nagellak, roze, parelmoerwit en doorzichtig. Mijn oma leerde me hoe je met drie streken je nagel inkleurde, en dat je je hand plat op tafel moest leggen. Nog altijd doe ik het zo.

Dat ik nu nog steeds niet kan duiken komt omdat mijn vader het me wilde leren.
Dat ik zo goed kan liegen, komt ook door hem, hoewel ik niet denk dat dit zijn opzet was, eerder een ongewenste bijwerking.
Dat ik weet dat het meervoud van proces verbaal ‘processen verbaal’ is, komt door mijn moeder, die had verstand van die dingen. Stam + T, was ook van haar.
Dat ik ertoe deed en er mocht zijn leerde ik van mijn eerste vriendje. Pas heel veel later leerde ik dat het beter zou zijn geweest als ik dat eerder had geleerd.

zondag 5 oktober 2014

Piemels en proza

Alle verhaaltjes gingen over borsten. Ik stond achter in de zaal met twee vrouwelijke schrijvers en we luisterden naar de mannen op het podium die over borsten oreerden. Borsten die zwaar rustten of juist pront priemden. Soms werden ze tieten genoemd en soms was er alleen sprake van bloot, maar dan wist je dat er borsten werd bedoeld.
De vrouwen die hadden voorgelezen, ze waren zoals altijd in de minderheid, hadden verhaaltjes over vaders, moeders, zussen en buurvrouwen geschreven. Daar kwam geen borst in voor.
‘Mannen willen altijd borsten,’ zei de manlijke schrijver die naast me stond. ‘Vrouwen denken: wat moet ik ermee, maar mannen denken altijd aan borsten.’
‘Heb jij ook borsten in je verhaaltje?’ vroeg ik.
‘Nee,’ zei hij, ‘wel piemels.’
Dat klonk al beter.
‘Misschien moet ik er ook een piemel in stoppen,’ zei ik.
‘Wat?’ riep hij, ‘waarin?’ Want er was net een luid applaus losgebarsten.
Ik wendde me tot de vrouwelijke schrijvers naast me. ‘Kunnen we niet nog snel een paar lullen in onze verhaaltjes stoppen, of gewoon wat seks?’
Razendsnel namen we onze verhalen door. Het bleek moeilijker dan gedacht.
‘Ik heb een verhaal dat knaapjes heet,’ zei de een, ‘je weet wel, kleerhangers. Als ik daar nou eens ‘blote’ voor zet?’
Blote knaapjes. We knikten langzaam. Het waren nog geen piemels.
De ander zei: ‘Ik kan er wel seks in stoppen, maar dan wordt het seks met kinderen.’
Uiteindelijk lieten we het idee maar voor wat het was. Piemels en proza gingen gewoon niet samen bij ons.

vrijdag 3 oktober 2014

Terug

Ik ben weer terug op het studentencomplex waar ik woonde. Soms denk ik dat het leven één grote terugblik is. Een loop die op een bepaalde leeftijd wordt ingestart.
Ik was zeventien en zat nog in mijn eindexamenjaar toen ik hier kwam wonen. Mijn huisgenoten hadden baarden en waren vijf- of zesdejaars student. De eerste twee maanden durfde ik mijn kamer niet uit te komen. Ik maakte tomatensoep uit zakjes in een waterkoker.

‘Er is wel wat veranderd,’ had de coördinatrice aan de telefoon gezegd. Op het eerste gezicht valt dat wel mee. Ik herken alles en iedereen. De balkons zijn nog steeds blauw en verder is het opvallend groen. Het ruikt zelfs nog hetzelfde, naar vuilnis en nat gras. Maar de vijver is gedempt, en de morsige sporthal is vervangen door een sportcomplex met lichtgevende letters. Ook de supermarkt met de duur geprijsde producten waarvan de helft vrolijk over de datum was, is weg. Er staat nu een cultuurcentrum, en Hans Dorrestein treedt er op. En tot mijn grote tevredenheid is de asocialenflat, waar elke vrijdagnacht televisietoestellen over de balkonrand gingen – het lag langs de druk belopen weg naar de soos – gesloopt. Er ligt alleen nog een grote berg stenen.
‘Hij stond in de weg,’ zegt de coördinatrice kort. Ze laat me het lokaal zien waar ik les ga geven en vertelt over de grote schrijvers die me voorgingen.
Ik kijk naar buiten en vraag me af of er nog steeds serieverkrachters rondlopen, en insluipers. Of er nog gluurders via de brandtrappen op de balkons klimmen om bij meisjes naar binnen te kijken.

De eerste cursisten druppelen binnen, en ik herken hem meteen, de jongen waar ik tijdens een regenachtige zomer verliefd op was. Die met zijn handen delen van mijn lichaam afdekte, één oog dichtkneep en zei: ‘Als je zo blijft zitten, dit wegdenkt, en nog wat afvalt kun je zo in de Playboy.’ Alsof dat mijn hoogste ideaal was, in de Playboy.
In de tweede groep zit de jongen die nooit zijn plasjes doortrok. Op de gang zie ik het Duitse meisje dat heel luidruchtig orgasmeerde, en na afloop de keuken in kwam om zich te verontschuldigen: ‘Sorry, ik ben zo laut.’
Ik doe alsof ik ze niet herken, alsof er afstand is, en jaren verschil. Dat is ook zo. Ik ben een schrijver nu, een echte. Ik zet mijn bril op en ga wat rechter op zitten.
Als ik na afloop met een 21-jarige cursist naar de tram loop zegt die: ‘Jij bent heel anders dan Thomése. Dat was een echte leraar. Jij bent meer… net als ons.’

dinsdag 30 september 2014

Bericht

De muzikant appt vanuit Stockholm, waar hij liedjes aan het opnemen is en de laatste pagina’s van mijn boek leest. De helft van zijn bericht staat in hoofdletters en gaat over mijn boek. Echt! tikt hij daarna in een nieuw bericht, en ik antwoord iets met heel veel uitroeptekens en smileys erin, dankbaar voor de afstand en het medium, want nu heb ik zijn woorden zwart op wit. Veilig opgeborgen en bewaard.

‘s Morgens belde de uitgever, ook hij heeft mijn boek uit. Hij had een paar dagen eerder ook al gebeld, toen hij op pagina 55 was. ‘Het is niet mijn gewoonte auteurs halverwege te bellen,’ zei hij toen. Maar hij moest het zeggen. En nu zei hij het weer, en hij kwam met voorbeelden, en zei tjonge, alsof hij het zelf niet kon geloven, en toen we hadden opgehangen dacht ik: wat jammer. Wat jammer dat ik dit niet terug kan lezen, dat ik het niet kan printen in font 24, en boven mijn bureau kan hangen, boven mijn bed. Wat jammer dat ik het moet doen met mijn herinnering, die er onmiddellijk mee aan de haal gaat, en doet wat herinneringen doen; net zo lang bewegen en veranderen tot ze nog weinig met het origineel te maken hebben. Mijn hele boek is op dat principe gestoeld.

Gelukkig heb ik de appjes van de muzikant nog. Netjes opgeslagen in mijn telefoon, met de datum erboven, en ik open Whatsapp om ze nog een keer te lezen, vooral dat eerste, lange bericht, vol hoofdletters en uitroeptekens. Ik scroll naar de top en lees:

Wat goed! Ik sta bij de Mac voor gratis wifi.

Ik weet heel zeker dat dit niet het eerste bericht was. Het was een bericht van halverwege het gesprek. Waar zijn de eerdere berichten gebleven, en vooral dat eerste? Ik scroll omhoog en omlaag, maar het staat er niet meer tussen. Het is weg. Ik denk aan het gesprek met de uitgever, probeer me woorden, zinnen te herinneren. Ook weg. Ik kan me opeens niks meer herinneren.
En op dat moment weet ik het zeker. Ik heb het verzonnen, net als al het andere. Het is niet waar, het zit allemaal in mijn hoofd.

donderdag 18 september 2014

Zelfloos

Via Facebook kreeg ik een uitnodiging voor het evenement ‘Debuteren kun je leren’. Het kwam een tikje te laat, een jaar of vijftien om precies te zijn. Maar dat was blijkbaar makkelijk over het hoofd te zien.
Diezelfde middag ontving ik een sms met de afzender ‘uw tandarts’ om me te herinneren aan mijn afspraak. Alleen was het mijn tandarts niet. Het bericht was gericht aan de heer Campschroer.
Het was niet de eerste keer dat ik een sms van de tandarts van de heer Campschroer ontving, een paar weken geleden had hij ook al ge-sms’t. Of de heer Campschroer had een heel slecht gebit, of hij vergat zijn afspraken steeds.
Ik besloot de tandarts een sms terug te sturen om hem van zijn vergissing op de hoogte te brengen. Maar het lukte niet, de sms wilde niet weg. Ik probeerde te bellen en kreeg een foutmelding. Het frustreerde me enorm. Niet omdat ik meneer Campschroer of zijn tandarts zo graag van dienst wilde zijn, maar omdat ik de confrontatie met die berichten die niet voor mij waren niet aankon.
In een essay van Knausgard las ik over zelfloosheid. Het zelfloos zijn is niemand zijn, maar het is een andere vorm van een ‘niemand’, die dicht tegen een ‘allen’ aan ligt, schrijft hij. Maar dat gaat over lezen en schrijven, niet over de dagelijkse werkelijkheid daar tussenin.


maandag 8 september 2014

Emmer

Het was nog voor negenen, maar iedereen in het kantoortje was al enorm wakker. Iedereen behalve ik. Ik was dan ook niet van hier. Iemand hielp me met kopiëren, een ander haalde koffie voor me. Ze waren allemaal enorm aardig. Wakker en aardig. Collega’s bleven binnenvallen, een vrolijk goeiemorgen de ruimte in slingerend. Toen verscheen er iemand die lachend riep: ‘Bedankt voor het nomineren, hè?’ Hij had het tegen degene die me hielp kopiëren. ‘Ik kwam thuis gisteravond, en toen las ik dat ik was getagt. Haha!’
Iedereen in de ruimte lachte, ik ook. Ik was ver weg van mijn vertrouwde omgeving, gewoon meedoen leek me het beste.
‘Ik ben zelfs al voor de tweede keer genomineerd,’ zei iemand die half schuil ging achter een kantoorpalm. Alle hoofden draaiden zich bewonderend in haar richting.
‘Volgens mij is iedereen nu wel aan de beurt geweest, of niet?’ zei iemand anders.
Ik keek naar het kopieerapparaat dat mijn kopieën uitbraakte. Het was het langzaamste kopieerapparaat dat ik ooit had gezien.
Straks zou iemand me vragen wanneer ik het had gedaan, en hoe. Had ik zelf de emmer over mijn hoofd omgekeerd, of had ik het laten doen? Ze zouden me zo nomineren, dat wist ik zeker. Als ze hoorden dat ik nog niet had meegedaan, zouden ze alle zes onmiddellijk mijn naam noemen. Ze gunden het me, ik zag het aan ze.

zaterdag 6 september 2014

Klein

Ik zag een documentaire over een man die gedumpt was door zijn vriendin omdat hij een te kleine piemel had.
Ho. Wacht. Even opnieuw.
Het zat zo: de man deed zijn vriendin, tijdens een baseballwedstrijd, een huwelijksaanzoek. Een presentatrice met een microfoon en een live verbinding met de studio stond ernaast. Ten overstaan van duizenden, misschien wel miljoenen Amerikanen vroeg de man aan zijn vriendin: wil je met me trouwen? En zij zei nee.
Na afloop, zonder camera en baseballfans erbij, vertelde ze hem dat het kwam doordat hij een kleine piemel had, ‘en nog wat dingen.’
Die ‘nog wat dingen’ werden verder niet benoemd, en kregen ook geen aandacht meer in de film, de piemel des te meer. De man had namelijk nog nooit een langdurige relatie gehad, dat moest wel dáár door komen.

Hij besloot er een documentaire over te maken, en legde zijn situatie voor aan allerlei vrouwen op straat in Amerika. ‘Tja,’ zei de een, ‘seks is wel een heel belangrijk onderdeel van een relatie.’ Een ander zei: ‘Als je de rest van je leven met iemand wilt delen, moet je er wel voor zorgen dat je diegene kunt laten komen.’
Het gemak waarmee het een met het ander werd verbonden verbaasde me, ik begon me zelfs af te vragen of ‘komen’ in Amerika iets anders betekende dan ‘komen’ in Nederland.

Niemand zei tegen hem: natúúrlijk heeft je vriendin je niet gedumpt omdat je een kleine piemel hebt, vrouwen, en ook mannen, zeggen soms maar wat. Om je niet te kwetsen. Of om je juist wel te kwetsen.
Niemand zei: als je iets minder obsessief bezig was geweest met je pielemuis en iets meer met haar, had je nu waarschijnlijk nog een vriendin.
En ook niemand, zelfs zijn moeder niet, zei: wat raar dat je een vrouw die je zo slecht kent ten huwelijk vraagt.
Want dat vond ík dan weer raar.

De film hing aan elkaar van subvragen, van vragen die er niet toe deden, terwijl de echte vragen buiten beeld bleven.
Uiteindelijk moest er een beroemd pornoacteur aan te pas komen om de man te vertellen dat het niet ging om de grootte van zijn piemel. Dat het belangrijker was wat hij met zijn tong deed.
Maar waarom zou je luisteren naar het advies van een pornoacteur? Dus vertrok de man naar Korea voor een penisverlengende operatie.
‘Iedereen wil een grote penis,’ zei de chirurg die hem zou opereren.
Maar uiteindelijk zag de man toch af van een operatie. De chirurg had nog wel wat tips voor hem, zoals anale seks, zodat de vrouw toch wat zou voelen.
Ik lag inmiddels op de vloer, van verbazing van mijn stoel gevallen.

zondag 31 augustus 2014

Natuur

Het groen is weelderig en de bloemen geuren zwaar. Er zijn oude vrienden, nieuwe gelieven en onbekenden, en als het begint te regenen kruipen we met z'n allen in het tuinhuisje. Iemand speelt gitaar, een ander zingt. Er zijn twee lieve brave honden met zachte ogen.
Als de regen stopt en de zon weer schijnt ga ik met vriendin S. naar buiten om tomaten te plukken voor het avondeten. Opeens verstijft ze, en gilt: ‘Die hond!’
‘Wat!’ gil ik geschrokken, ‘wat dan!’
Ze slaat haar hand voor haar mond. ‘Néé! Die hond!’
Ik draai me snel om, om het niet te hoeven zien, en gil: ‘Wat! Wat dan!’
Even staan we tegen elkaar in te gillen. Dan holt ze het huisje binnen, en ik hol achter haar aan.
Ze zegt: ‘De hond heeft een konijn gevangen. Een jonkie. Hij leeft nog.’
‘Godver,’ zegt de vrouw van de hond, ‘godver.’ Ze loopt naar het aanrecht, pakt een groot vleesmes en gaat naar buiten.
We horen een klap en dan het geluid van versplinterende botten.
Niemand zegt wat. We kijken naar elkaar om niet naar dáár te hoeven kijken.
De vrouw komt weer binnen, ze houdt het mes voor zich uit. Er kleven grijze haren aan. Als ze de kraan opendraait huilt ze even. ‘Ik vind dit zo verschrikkelijk.’
Niemand zegt iets. Zwijgend kijken we toe hoe ze het mes schoon wast.
‘Dat is de natuur,’ mompelt iemand, en de rest knikt, ja, de natuur.

woensdag 27 augustus 2014

Jongen

Bij de Hema legde ik twee flessen wijn in mijn mandje, brood, correctievloeistof, kattenvoer en nog wat dingen die me handig leken. Ik had mijn boodschappenlijstje thuis op mijn bureau laten liggen. Of op het kastje in de gang. Ook de boodschappentassen was ik vergeten, maar gelukkig verpakte de kassajongen alles razendsnel in een paar plastic tassen. Mijn fiets stond scheefgezakt tegen de gevel, ik had niet het geduld gehad hem in het rek te zetten. De stress gierde door mijn lijf. In mijn werkpyjama en met twee vegen make-up op had ik het huis verlaten. De koelkast was leeg, dus ik moest wel.
Ik snelde de Hema uit, liet een van de tassen in mijn fietstas glijden. De andere tas gleed uit mijn hand. Het was een volmaakte klap. Als ik er een vorm voor moest bedenken zou ik zeggen: rond. Een mooi rond geheel, kort, duidelijk en helder van toon. Pas toen ik de tas opraapte zag ik dat rond niet het juiste woord was. De tas zat vol scherven en regende wijn. Op mijn schoenen, mijn fiets en op de stoep.

Twee flessen wijn. Het was geen dure wijn, maar ook geen goedkope. Het was lekkere wijn. Ik probeerde het verlies om te zetten in winst – al mijn hele leven mijn overlevingsstrategie. Wees dankbaar, zei ik tegen mezelf, dit is een waarschuwing om het wat rustiger aan te doen. Voor er echte ongelukken gebeuren.
Met een opgelegd gevoel van dankbaarheid stapte ik op de fiets. Maar al na een paar meter drong de twijfel zich op. Was het wel mijn schuld? Die jongen achter de kassa was wel erg jong, waarschijnlijk was het zijn eerste dag. Hij wist nog niet wat hij deed. Wikkelden ze wijnflessen niet altijd in papier daar? Dat had hij moeten doen, mijn flessen in papier verpakken. Dan waren ze nooit gebroken.

Ik dacht eraan om om te keren, de lekkende tas van de stoep te rapen en ermee de Hema binnen te gaan. Beschuldigend. Het was opvallend hoe snel ik mezelf wist vrij te pleiten.
Maar teruggaan zat niet in mijn systeem, ik keek al weken vooruit, naar mijn deadline, naar de workshop die ik moest geven.
Ik schrijf wel een brief, dacht ik, en stampte naar huis, waar ik weer achter de computer plaatsnam. Niet om een brief te schrijven, maar om mijn deadline te kunnen halen. Het werk was nog lang niet klaar. Daar had hij mazzel mee, die jongen.

donderdag 21 augustus 2014

Schrijven

Met mijn boek bijna af besloot ik tot nog een rondje feiten checken. Ik belandde op een site voor Amerikaanse gevangenen die een penvriend zochten. Elke gevangene had een profiel met foto, als op een soort datingsite.
Ik bezocht het profiel van Daryll die 78 jaar had gekregen wegens moord en ontvoering van zijn vriendin. Hij schreef dat hij een compassievol persoon probeerde te zijn in de gevangenis, wat niet makkelijk was als je leefde tussen de racisten, moordenaars, verkrachters en mensen die weigerden tandpasta en deodorant te gebruiken.
Ook bezocht ik het profiel van Susan – een foto van een all american girl in sportkleding – die geen brieven meer wilde ontvangen omdat haar profiel in de media was geopenbaard. Ik googlede haar en las dat ze haar twee jonge kinderen had vermoord.

Er zat een knappe jonge vrouw die aan het hoofd had gestaan van een drugskartel. Een ex-skinhead die nu besefte dat het verkeerd was om mensen te HATEN vanwege hun afkomst, en zich zelfs kon voorstellen dat zijn enige vriend een kleurling of een Jood zou zijn. ‘Ze noemen me een verrader,’ schreef hij, refererend aan zijn oude vrienden, ‘waarom ben je een verrader als je niet wilt HATEN?’ Hij schreef het woord haat consequent met hoofdletters.

Vrijwel alle gevangenen schreven dat ze ‘a good sense of humor’ hadden en van ‘outdoors activities’ hielden.

Toen ik ophield met het aanklikken van de link 'crime' onderaan het profiel, en merkte dat ik bookmarks van bepaalde profielen begon te maken, klikte ik weg. Wel bezocht ik nog een forum waar mensen die correspondeerden met gevangenen hun ervaringen deelden.
Het viel me op dat het alleen vrouwen waren.
Eentje vertelde een jaar lang te zijn gechanteerd door haar penvriend, die ze ‘mildy sexy’ foto’s van zichzelf had gestuurd. Hij dreigde vergrotingen van haar foto’s op haar voordeur te laten ophangen als ze hem niet meer schreef. Elke keer als er een brief van hem op de mat viel kreeg ze buikpijn.
Een ander had van haar penvriend een brief ontvangen met maar drie woorden tekst: Kiss my ass. Dat was omdat ze had verteld krap bij kas te zitten en hem geen geld te kunnen sturen.
Weer een ander klaagde dat die van haar wekelijks brieven van 34 kantjes stuurde, hoe vond ze in godsnaam de tijd om hem te antwoorden?

En al die tijd vroeg ik me af waarom ik niet. Het was geen serieuze vraag, het was een controlevraag. Ik wilde er zeker van zijn dat ik niet van gedachten veranderde. Een man die je wekelijks een handgeschreven brief van 34 kantjes stuurde, zonder maar één keer te verzaken, zou ik onmiddellijk gaan idealiseren.

zondag 17 augustus 2014

Pollepel

Ik zag een documentaire over een Amish-gezin. Ze oogden heel schattig. De vrouw droeg Holly Hobbie-jurken, de man bretels en een strooien hoed. De kinderen waren mini-uitvoeringen van hun ouders. Ze spraken een vreemd, onverstaanbaar taaltje, waren heel knuffelig en lachten de hele tijd.
Soms waren de kinderen ondeugend, dat was hun slechte natuur die nog niet uitgeroeid was. De moeder liet de pollepel zien die ze in die gevallen hanteerde. Op de pollepel was een lachend gezichtje getekend. ‘Omdat ze blij zijn als ze straf hebben gehad.’
Maar de man had twijfels gekregen over zijn geloof. De Amish-wetten schreven voor dat je geen auto mocht rijden en geen telefoon mocht hebben, maar ook hoe je je baard moest scheren en hoe breed de band om je hoed moest zijn. ‘Ze vermengen religie met cultuur, and that is wrong,’ zei de man. Hij was iets gaan doen dat streng verboden was, hij was de Bijbel gaan lezen in het Engels. De Amish-bijbel was geschreven in een variant op het Hoog-Duits, en alleen de leiders van de kerk begrepen echt wat er stond. Nu de man de Bijbel in het Engels las, ontdekte hij dingen die hij nooit had geweten. Zoals dat naaktheid zondig is.
Hij besloot naar de Bijbel te gaan leven, en niet langer naar de regels van de Amish-kerk. Zijn vrouw volgde, want dat is wat vrouwen doen. Toen de kerk er lucht van kreeg, werd de man verstoten. Hij begon zelf bijeenkomsten te organiseren in een grote tent, en omdat er meerdere waren zoals hij, liep de tent al snel vol. Hij kreeg volgelingen en zegde zijn baan op om fulltime voor God te gaan werken.

Toen werd zijn dochtertje ziek. Leukemie. Gelukkig had het gezin net een filmploeg over de vloer die met de auto was gekomen, en konden ze een lift krijgen naar het ziekenhuis, want met paard en rijtuig was het toch wel een heel eind. Helaas was alleen de ziektekostenverzekering die ze bij de Amish-kerk hadden gehad ontbonden, en hadden ze geen inkomsten. Hun huis hadden ze vlak daarvoor verkocht, en het geld geschonken aan een familie die in nood zat. Maar de man maakte zich geen zorgen, God zou voor hem zou zorgen.

Twee jaar later zocht de filmploeg het gezin opnieuw op. De vrouw droeg nog steeds enkellange rokken en een knotje, de man was mager geworden, maar bepaalde zelf hoe hij zijn baard schoor. Het gezin leefde niet meer volgens de regels van het Amish-geloof, maar volgens de Bijbel, die steeds meer op een Enkhuizer Almanak begon te lijken. Toen er bij de buren schimmel op de muren stond, werd het huis met de grond gelijk gemaakt, de resten werden verbrand. ‘Ik heb opgezocht wat de Bijbel erover zei,’ zei de man. ‘Als je schimmel in je huis hebt, moet je de ramen de deuren sluiten en tien dagen wegblijven. Als de schimmel er bij terugkomst nog zit moet je het huis in brand steken.’
Ook had hij doorgekregen dat het Gods wil was dat zijn dochter geen chemo meer zou krijgen.
‘Zijn de nieuwe regels niet net zo streng als de regels van de Amish?’ vroeg de documentairemaker. De man dacht even na. ‘Dit zijn geen regels. Dit is het leven.’

Na afloop van de documentaire zag ik een filmpje waarin een man met een baard zich boog over de vraag of orale seks haram of halal was. Kort samengevat luidde zijn antwoord dat er niks over orale seks in de Koran stond.
Maar dat is weer een heel ander verhaal.

vrijdag 8 augustus 2014

De reünie


Een halfjaar nadat we een schooltje hadden staan bouwen in Afrika kwam er een reünie.
Drie weken lang hadden we samen gewerkt, een krappe hut gedeeld, en verhalen verteld rond het kampvuur. Eenmaal thuis merkten we pas hoezeer we aan elkaar gehecht waren geraakt. Dikke luchtpostenveloppen gingen over en weer. Een van de Nederlandse meisjes bekende verliefd te zijn geworden op een van de Engelse jongens. Ze schreef een brief om hem dat te vertellen, hij schreef terug dat hij al een vriendin had.

En toen kwam de reünie. Omdat Amsterdam het centraalst lag, zou het bij mij plaatsvinden.
Ik had een kleine eenkamerwoning, maar met een beetje passen en meten zouden we er alle veertien op de vloer kunnen slapen.

Het Duitse meisje kwam al een dag eerder, dat leek haar gezellig. Ze arriveerde tegen de avond, ik kookte, we dronken twee flessen wijn leeg en toen ik opstond om naar de wc te gaan, stond zij ook op. Heel dicht bij me stond ze, zo dicht bij dat haar tenen mijn tenen overlapten. Wat raar dat ze dat niet in de gaten heeft, dacht ik, en trok voorzichtig mijn voet weg.

De volgende dag arriveerde de rest, de Engelse jongen als laatste. Hij lachte naar het Nederlandse meisje dat hem de brief had geschreven, maar toen hij een gesprek met haar wilde beginnen, wendde ze zich af en ging heel hard staan lachen met de Denen. We aten boerenkool met worst die avond, uit hele grote pannen. Na het eten liep het Nederlandse meisje naar mijn bed, dat achter in de kamer stond, en ging liggen. Het Duitse meisje liep achter haar aan en ging ook liggen.

Langzaam, een voor een, beseften we wat er in dat bed gebeurde. We praatten verder, maar niemand was er nog met zijn gedachten bij, dat zag je. Er gingen foto’s rond, en de Engelse jongen bleek een heel raar lachje te hebben, dat ons in Afrika nooit was opgevallen.

Na een poosje kwam het Nederlandse meisje weer tevoorschijn. Ze liep naar het aanrecht en begon uitgebreid haar handen te wassen met zeep. Het Duitse meisje bleef nog even liggen. De gesprekken gingen gewoon door, maar er was iets krampachtigs in onze blikken geslopen. De Engelse jongen vroeg om een aspirientje.

donderdag 7 augustus 2014

Spin

Er zit een spin in de wc, een hooiwagen, of een glazenwasser, met poten dun als haren. Ik ben niet bang voor hem. Niet zoals ik bang ben voor spinnen met dikke poten. Toch bevalt het me niet dat hij hier zit. Hij hoeft zich maar te laten zakken of hij landt op mijn blote knie.
Ik roep de poes. Ze komt meteen aanhollen. ‘Kijk,’ zeg ik, en wijs naar de muur. Ze kijkt me verwachtingsvol aan. Ik strek mijn arm en wijs wat harder. De poes houdt haar kop scheef en kijkt naar mijn vinger.
‘Nee, dáár,’ zeg ik.
Ik pak de pollepel die ik tijdens een eerdere plasbeurt heb neergelegd, voor het geval de spin opeens naar beneden zou komen, en beweeg hem in de richting van de spin. De spin begint zich nu een beetje te roeren, maar de poes ziet het nog steeds niet. Ze draait haar kop om en begint haar rug te wassen. Ik geef het op.
Als ik even later weer zit te werken, springt de poes op mijn bureau. Ze gaat vlak voor me zitten en kijkt me nietszeggend aan. Uit haar bek steekt een pootje.

dinsdag 29 juli 2014

Oebele

In de loop van de zondag werd ik door de hitte bevangen. Het begon met vermoeidheid, draaierigheid, weeïgheid, en op maandagnacht kwam de Thaise roerbakschotel eruit. Dat lust ik nu dus nooit meer, dacht ik, met een helderheid die niet strookte met mijn fysieke toestand.

Ik kan goed kotsen, al zeg ik het zelf, ik ben geoefend. Dankzij mijn migraine. Ik weet precies wat het juiste moment is om op te staan en naar de wc te lopen, en ik weet wanneer je nog even kan blijven liggen. Ik weet hoe je moet voorkomen dat de smaak van braaksel in je neus belandt, want als ie daar eenmaal in zit, krijg je hem er niet zomaar meer uit. Ik weet dat je je lichaam zijn gang moet laten gaan, het weet wat het doet. Ik weet hoe het de minste energie kost. Kortom, ik weet wat de meest economische manier van kotsen is.

Desondanks was het vreemd te kotsen zonder de bonkende koppijn. Want griep heb ik nooit, en katers behoren al heel lang tot het verleden.
Enkele jaren terug had ik een voedselvergiftiging, in Marokko, maar toen kwam het er aan alle kanten uit, iets dat me met een vreemd soort weemoed deed denken aan ziekzijn tijdens mijn kindertijd, als je nog wel eens de fout beging je verkeerde kant naar de toiletpot te keren.

Ook kreeg ik als kind ooit een zonnesteek. Ik zat op een warme zomerdag naar Oebele te kijken, en opeens moest ik overgeven. Ik bleef twee dagen ziek, alsof ik griep had. Mijn moeder zei dat het door de zon kwam. Omdat het me niet logisch leek dat je griep kreeg van de zon dacht ik dat het door Oebele (Oebele is hupsakee) kwam, een idee dat werd versterkt toen mijn zusje, met wie ik samen had zitten kijken, een halve dag later ook ziek werd. Het heeft heel lang geduurd voordat ik begreep dat je van Oebele niet ziek wordt, maar waarvan je wel ziek wordt begrijp ik soms nog steeds niet.

maandag 28 juli 2014

Kwijt

Voor de nieuwsbrief van een organisatie waarvoor ik een workshop zou geven moest ik een paar vragen beantwoorden. De eerste drie vragen waren makkelijk. De vierde luidde: wat is je favoriete woord?
Daar moest ik lang over nadenken. Ik heb veel niet-favoriete woorden. Echter. Nochtans. Immers. Pantalon. Vagina. Maar een favoriet woord?
Ik liet de vraag even voor wat die was en ging naar het park. Op de terugweg stopten we voor koffie bij de bioscoop. In het café van de bioscoop was een fotohokje. Er stonden twee krukjes, en aan de wand hingen twee koptelefoons. We gingen zitten en wierpen een euro in het apparaat. In het donker wachtten we op de flits. Maar er begon een film. Kwijt. Een heel mooi woord. Zoals kinderen zeggen: mijn jas is kwijt. Niet ‘hij is zoek’ of ‘ik ben hem kwijt’, maar ‘hij is kwijt’. Het is alomvattend, groot zoals dingen alleen groot kunnen zijn als je klein bent.
Dat gold ook voor de film, die maar tien minuten duurde. Een lieve kleine film over eenzaamheid en vriendschap. Grote thema’s. Toen we na tien minuten het gordijntje opzij schoven, knipperend tegen het buitenlicht, zag de wereld er anders uit.
Kwijt werd mijn favoriete woord van die dag.

Kwijt draait in het fotohokje in het café van Het ketelhuis in Amsterdam.

maandag 21 juli 2014

Engagement

Op dag 2 loopt mijn tijdlijn op Facebook alweer vol met kattenfilmpjes en strandfoto’s, en ik ben nog steeds verlamd van afgrijzen. Een schrijver beklaagt zich over het gebrek aan engagement bij hedendaagse schrijvers. En hij heeft gelijk, ik sta met mijn bek vol tanden, krijg geen letter uit mijn pen. Drie half afgemaakte blogstukjes liggen er. Half afgemaakte mails. Ik kijk naar alle journaals, lees alle nieuwsberichten. En dan, met een boordevol hoofd, naar Zomergasten. Het gaat over vertrouwen en over hoop, maar het komt niet binnen, niet echt, en ik zap verder. Op BNN doet een hipster een poging te overleven in de wildernis. Het gaat van fakking dit en fakking dat, dan verliest hij zijn machete – door hem uitgesproken op zijn Amerikaans: muh-sjeddi – en als hij hem eindelijk heeft gevonden besluit hij op jacht te gaan naar wilde zwijnen: ‘Wilde zwijnen hebben slagtanden en zijn heel gevaarlijk.’
Ik blijf kijken, dankbaar dat ik mijn boosheid nu kan richten op iets concreets. En ik moet denken aan mijn eerste vriendje, die van punkmuziek hield. ‘Punk schreeuwt je wakker,’ zei hij tegen mij, zijn discoprinsesje, ‘disco sust je in slaap.’
Ik slaap niet nu, ik lig wakker. Na al die tijd punk geworden.

zaterdag 12 juli 2014

Poesje

Ik heb groenten in mijn mandje gedaan, een stuk watermeloen, en wil net een bosje koriander pakken als ik vanuit mijn ooghoeken iets ziet bewegen. Een piepklein poesje komt vanachter de toonbank vandaan en huppelt het winkelgedeelte in, de kleine sprietstaart dapper omhoog.
‘Ooooo,’ klinkt het vanuit drie plekken in de winkel. Klanten die elkaar straal hebben genegeerd kijken elkaar nu vertederd aan. Een van hen zakt op haar hurken. Het poesje stuift naar achteren en komt dan voorzichtig terug gelopen. De vrouw steekt haar hand uit, maakt lokgeluidjes.
‘Wat ben jij zacht,’ zegt ze met een lief stemmetje, ‘Ja, mooi en zacht ben jij, hè.’
Van achter de toonbank kijkt de dikke Turkse man glimlachend toe.

Twee weken later ben ik er weer. De winkel is leeg. Achter de toonbank staat een meisje van een jaar of dertien.
‘Waar is het kleine poesje?’ vraag ik, terwijl het meisje onhandig mijn perziken afweegt.
‘Weg.’
‘Weg?’
Ze knikt spijtig. ‘Ik denk dat iemand hem heeft meegenomen.’
Ik kijk achterom, naar de drukke winkelstraat die uitkomt bij de snelweg.
‘Misschien is ze weggelopen.’
Het meisje denkt even na. ‘Ja, dat kan ook.’ Haar blik schiet opzij, naar de oude, gedrongen vrouw achter de toonbank van het traiteurgedeelte. Ze staat met haar rug naar ons toe en laat haar mes met een klap op het werkblad neerkomen.

woensdag 9 juli 2014

Baby

We gingen naar Ikea, ik, de vriend en zijn dochter, de baby.
‘Jij weet hoe we moeten rijden, hè,’ zei de vriend.
‘Ja,’ zei ik vanaf de achterbank, ‘alsmaar rechtdoor,’ en trok een gekke bek naar de baby.
We reden alsmaar rechtdoor.
‘AMC,’ zei de vriend, ‘dat is zeker te ver?’
‘Ja,’ zei ik, ‘we moeten terug.’
De baby deed: Rrrrrrr, en ook wij deden: Rrrrrrr.
We zaten inmiddels op de snelweg. ‘We moeten ergens linksaf slaan,’ zei ik. ‘of rechts.’
De baby had opeens één blote voet. ‘Waar is die sok?’ zei de vriend, en boog al rijdend opzij.
‘Ik zoek die sok wel, let jij maar op de weg,’ zei ik.
Ik vond de sok en toen ik overeind kwam was ik een beetje misselijk. ‘Zie je Ikea al?’ vroeg ik.
We besloten de auto even te parkeren en zochten de route op de telefoon.
‘1,2 kilometer,’ zei de vriend. We bleken praktisch naast Ikea te staan.

We klapten de wagen uit, zetten de baby erin, pakten alle tassen met luiers, natte doekjes, koekjes, flessen en appelmoes in drinkvorm en gingen naar binnen. Eerst moest de baby worden verschoond. Toen konden we beginnen. Ik moest gordijnstof, de vriend een kinderstoeltje.
‘Dan kunnen we alle banken en eettafels overslaan en binnendoor,’ zei ik.
De baby zei: ‘Hammammmam.’
We vergaten binnendoor te gaan en liepen heel Ikea door. Bij de keukens pikten we een hond op voor de baby, die we bij de badkamers weer verloren. Wat we zochten bevond zich beneden. Maar eerst moest de baby een fles. We gingen op zoek naar warm water, moesten daarvoor in de rij voor de kassa van het restaurant, rekenden twee thee af, en liepen naar een automaat waar warm water uitkwam. Daarmee vulden we de fles. Er stond ook een automaat voor softijs, waar we heel veel muntstukken in gooiden, die stuk voor stuk werden teruggeworpen. Ik had niet bijzonder veel zin gehad in softijs, maar toen had ik het opeens wel.

We kwamen bij de stoffen. Geen van de stoffen wilde ik als gordijn. We waren de kinderstoeltjes inmiddels voorbij, en hadden geen zin om terug te gaan.
In de koopjeshoek stond een strandstoel. ‘Ik neem hem,’ zei ik.
‘Weet je wel zeker dat je hem gaat gebruiken?’ zei de vriend.
‘Hmmm,’ zei de baby.
Toen we hadden afgerekend gingen we naar het Zweedse winkeltje waar we alles lekker en bijzonder vonden, maar we alleen knäckebröd kochten. We zaten al bijna weer in de auto toen ik iets besefte.
‘Mijn stoel!’ Ik liep terug naar binnen, waar mijn strandstoel nog tegen de kassa aan stond.

We klapten de kinderwagen in, maakten de baby vast in haar stoeltje en verdeelden de spullen over de tassen. ‘Het knäckebröd,’ zei ik, ‘heb jij dat?’
Hij had het niet. We doorzochten alle tassen, maar geen knäckebröd.
‘Hoe kan dat nou?’ zei ik. ‘Hebben we dat dan gewoon laten liggen? Ik kan me er niks van herinneren.’
‘Welcome to my world,’ zei de vriend.
De baby zei: ‘Pffff.’

maandag 30 juni 2014

Jungle

Ik lig in bed en denk aan Kris en Lisanne, en aan de jungle die ze heeft verzwolgen. Aan el pianista, het pad genoemd naar de kluizenaar op de berg die piano speelde, en toen opeens verdween. Ik denk aan wat een lokale gids had gezegd. Dat de meisjes waarschijnlijk aan de verkeerde kant de berg waren afgedaald. Bij een woest kolkende rivier waren aangekomen. Er toch voor hadden gekozen die over te steken.

Ik vraag me af of Kris en Lisanne de SAS Survival Guide bij zich hadden, een handzaam boekje waar in staat hoe je een vlot kunt bouwen van zeehondenkadavers. Niet dat er zeehondenkadavers zullen zijn in Panama, maar misschien wel iets dat er op lijkt.
Ook denk ik aan Bear Grylls. Als ze af en toe naar Bear Grylls op Discovery hadden gekeken hadden ze misschien geweten hoe ze een brug van lianen konden bouwen, en dat het belangrijk is dat je water vindt, en warm blijft.

Ik herinner me de jungle in Mexico en Guatemala, de bordjes bij de paden rond de piramides en tempels, en de gidsen die het te pas en te onpas herhaalden: ga niet van het pad af. Nog geen maand geleden was er een Duitser, en daarvoor twee Amerikanen, en niet lang daarvoor een Spanjaard. En daarvoor waren er ook nog. Ze waren de paden afgegaan en nooit meer teruggekeerd.
Ik keek naar de paden, hoe ze verdwenen tussen het wellustige groen, tussen bomen met bijnamen als Naked Indian en Sunburned Gringo, en dacht: je kunt toch zo omkeren? Vanaf de rand lijkt de jungle op een vriendelijke palmentuin, zoals de woestijn op een grote zandbak kan lijken.

Ik draai me op mijn andere zij en denk aan el horror nocturno, de nacht die zo zwart is, zo koud en vol geluiden dat je je eigen gedachten niet meer kunt vertrouwen. En ik denk aan twee meisjes van begin twintig die niet onvoorzichtig overkwamen. Dat zei iedereen.

Het zijn vrijwel altijd backpackers van in de twintig, stond in de krant. Ze denken dat ze niet hoeven te luisteren naar oude mensen, ze denken dat ze het beter weten. Maar ze weten niks. Het zal nog vele jaren duren, tot ze in de dertig zijn, in de veertig, tot ze erachter komen dat ze eigenlijk heel weinig weten. Maar tegen die tijd maken ze geen backpackreizen meer. Ze blijven thuis en lezen de krant. En ’s nachts liggen ze wakker, denkend aan verdwenen meisjes.

zondag 29 juni 2014

Drijfveer

‘Hoeveel boeken heb jij geschreven?’ vroeg ik de vrouw, terwijl ik een bitterbal door de mosterd haalde.
Ze dacht even na. ‘Een stuk of dertig. Maar ik schrijf er twee per jaar, hoor,’ zei ze snel.
Zij schreef jeugdboeken, net als de vrouw naast haar. Ik kende hen niet, zij kenden mij niet, schrijvers van jeugdliteratuur en schrijvers van volwassenenliteratuur leven in strikt gescheiden werelden.
We hadden het over de overeenkomsten, en toen over de verschillen. Twee boeken per jaar versus één boek per vier jaar bleek niet het grootste verschil. Het grootste verschil was geld. Zij konden ervan leven.
‘Wauw,’ zei ik, en toen nog eens: ‘Wauw.’
Voor het eerst dacht ik aan de mogelijkheid om kinderboekenschrijfster te worden.
‘Welke onderwerpen lopen nou goed?’ vroeg ik.
‘Seks,’ zei de een. Maar het was een grapje, al had ik dat te laat door.
Jeugdthrillers, die liepen goed.
‘Ik hou niet van thrillers,’ zei ik. Toen schoot me nog iets iets te binnen. ‘Je moet zeker ook wel heel erg van kinderen houden?’
Ja, dat hielp wel.
Ik nam nog een bitterbal en dacht terug aan de tijd dat ik interviews over seks maakte voor een mannenblad. Het betaalde goed en het ging me gemakkelijk af, maar na een stuk of twintig interviews begon ik mezelf te haten. Hetzelfde gebeurde toen ik mijn geld verdiende met het vertalen van Bouquetreeksromans, en met het schrijven van scripts voor een dagelijkse soap.
Als ik proza schrijf haat ik regelmatig wat ik maak, maar nooit mezelf.
Opeens leek het voorkomen van zelfhaat me de enige juiste drijfveer.


donderdag 19 juni 2014

Strijd

Het was de schuld van de koriander. Die was niet van hier. Hij kwam uit de winkel en wie weet waar hij daar allemaal tegenaan had geschurkt. Maar ik besloot niet te hard voor hem te zijn - we schurken allemaal wel eens langs de verkeerde - en duwde een knoflookteen in zijn aarde.
De volgende dag zag de koriander eruit alsof hij een strijd op leven en dood aan het leveren was: zijn blaadjes hingen slap en hij stikte van de luis.
Ik besloot tot hardere maatregelen, vulde een lege glassexfles met afwasmiddel en spiritus en spoot hem leeg op de plant.
De dag daarop was de bladluis verhuisd naar de erwt en de tomaat. Ik sopte allen af, plaatste de basilicum in quarantaine, wierp een muurtje op van bieslook en sprak de thijm bemoedigend toe. 's Nachts lag ik wakker van de jeuk. Toen ik wakker werd bleken de zonnebloemen aan de beurt, en de dag daarop mijn computer. Een virus had de bestanden aangevreten, zei de reparateur. Maar ik wist wel beter. Ik pakte de koriander en mieterde hem weg.



vrijdag 6 juni 2014

Vliegtuig

Al dertien maanden waren ze onderweg, alleen zij twee, en de boot. De eerste weken bejubelden ze hun keuze, hun vrijheid, en spraken ze met minachting over de anderen, die achter waren gebleven in het koude en natte Engeland.
Ze trotseerden samen stormen, stilte en de brandende zon. Toen sloeg de verveling toe. En op een avond zei hij het. Ze dacht eerst dat ze het verkeerd verstond. En toen dat hij een grapje maakte. Maar dat was niet zo.
Ze sliep alleen in de kajuit die nacht. Gebruikte het logboek als dagboek. ’s Morgens was ze verhard, en hij nog verder weg. Als hij op dek zat, bleef zij in de kajuit, en andersom. ’s Nachts zat ze in haar eentje op het dek naar de sterren te staren. Toen het vliegtuig met de oranje lampen overkwam registreerde ze het nauwelijks. Het was al weer verdwenen toen ze besefte dat vliegtuigen geen oranje lampen hebben. En geen rookpluimen achter zich aan trekken.
Ze twijfelde of ze het haar man moest vertellen. Ze spraken al een week niet tegen elkaar. Ze wilde niet de eerste zijn die toegaf. Ze besloot haar mond te houden. Hij zou haar toch maar hebben uitgelachen.
Pas toen ze in de haven aankwamen, hoorden ze van het vermiste vliegtuig.
Ze ondernam niet onmiddellijk actie. Ze ging naar het café in de haven waar de wereldzeilers bijeenkwamen. Luisterde naar hun verhalen. Pas op de vierde dag, na een halve fles rum, vertelde ze haar verhaal, lacherig.
Daarna ging het allemaal heel snel. Politie, journalisten, cameraploegen.
De fotograaf van het persbureau die haar samen met haar man voor hun boot wilde portretteren, vroeg of ze wat dichter bij elkaar konden gaan staan. Dat deden ze, maar hij sloeg zijn arm niet om haar heen.

woensdag 28 mei 2014

Stam

In Afrika, een half leven geleden, was ik vaak de enige witte op straat. Opgaan in de massa was onmogelijk. Mensen staarden naar me, vrouwen en kinderen wilden mijn haar betasten, een baby begon van schrik te huilen toen hij me zag. Op het platteland had ik soms slierten kinderen achter me aan. ‘Mzungu!’ joelden ze, wat ‘witte’ betekent.

Eén keer zag ik in de bioscoop een andere witte. Toen de film was afgelopen zochten we elkaar op. Hij was journalist voor een Australische krant. We gingen wat eten, en brachten de rest van de avond samen door. We behoorden tot dezelfde stam, het zou gek zijn geweest hem te negeren.

Een paar weken later zag ik een witte toen ik uit de trein stapte. Hij kwam uit Oost-Duitsland, had hier een bouwbedrijfje opgezet en een vrouw gevonden.
‘Kom bij me op bezoek,’ zei hij, en ik zei: ‘Goed. Nu?’
We namen een matatu naar zijn dorp. Hij maakte chai en roerei en ik bleef de hele dag. We zaten in zijn tuin en rookten zelfgeteelde wiet. Er zaten hagedissen van een meter lang, zei hij, maar die lieten zich nu niet zien. Ook vertelde hij dat een groep mannen op een nacht zijn huis was binnengedrongen en hem in elkaar had geslagen. Dat gebeurde van tijd tot tijd, om hem er aan te herinneren dat hij, als witte met een eigen bedrijf, niet beter was dan de rest. Hij sliep met een machete onder zijn bed, zei hij.
Ik sliep die nacht in de logeerkamer en dacht na over wat ik moest doen als er mannen binnen zouden komen. Uit het raam klimmen of me onder het bed verstoppen.
Het werd ochtend, hij maakte chai en roerei, en daarna reisde ik verder. Hij gaf me geld voor de matatu. Het was allemaal vanzelfsprekend. We waren lid van dezelfde stam.

maandag 26 mei 2014

Geschrapt

Ik kreeg een boekje over de post. Schrijven is schrappen, was de titel. Ik was gevraagd er wat over te schrijven op mijn blog, maar had nee gezegd, ik schrijf niet over dat soort zaken.
Ze stuurden me het boekje toch. Dat vond ik aardig.
Ik sloeg het open bij de inleiding. En bladerde onmiddellijk verder naar hoofdstuk 1. Een inleiding vertraagt de boel maar.
Mijn schrijfstudenten zijn er juist dol op. Inleidingen, voorwoorden, prologen, motto's, ondertitels en tussenkopjes, het kan ze niet dol genoeg zijn. Schrappen, zeg ik dan, ik wil dóórlezen, niet eerst allerlei obstakels moeten nemen.
Ik begon aan Hoofdstuk 1 van het boek. Dat begon met een vraag. 'Heb je de inleiding van dit boek gelezen en zo ja, wat was je gevoel tijdens het lezen daarvan?'
Ik voelde me betrapt. Maar las daarna precies mijn eigen argumenten tegen inleidingen, voorwoorden, prologen e.d.
Ik bladerde terug, nieuwsgierig geworden. De inleiding had een titel: Woord vooraf (geschrapt).
Ik vond het nu al een goed boek.

vrijdag 23 mei 2014

Pantoffels

‘Mam, mag ik met zonder jas?’ riep ik vroeger, en zij zei altijd nee, ook als de hele buurt al met blote armen liep. En na de zomer, als het weer koud werd, en alle meisjes weer een maillot aan kregen, liep ik nog met blote benen. Kousen met daarboven kippenvelknieën.
Als ik later groot ben ga ik als eerste met een maillot aan, dacht ik, en als eerste met zonder jas.
Maar nog hobbel ik achter de feiten aan. Moet ik nou een jas aan of niet?
In mijn vorige huis hoefde ik maar een blik uit het raam te werpen voor het antwoord. Als iedereen buiten met blote armen liep, de jas als een vod onder de arm, wist ik het. In mijn huidige huis moet ik heel lang naar buiten turen voor ik iemand zie. Meestal is het dan ook nog iemand die uit een auto stapt. En iedereen weet dat mensen die uit auto’s stappen niet betrouwbaar zijn. Mensen in auto’s dragen zelden een jas. Sommigen hebben zelfs hun pantoffels nog aan.

vrijdag 16 mei 2014

Wolven

Ik las over een Vlaamse vrouw die was grootgebracht door wolven. Ik had nooit eerder van haar gehoord, maar ze bleek een legende te zijn. Op zevenjarige leeftijd was ze gevlucht voor de nazi’s, waarna ze jarenlang in haar eentje door de bossen van Europa had gezworven en was opgenomen door een troep wolven.
Haar verhaal werd een boek, het boek werd in achttien talen vertaald, en verfilmd. Het was een groot succes. Alleen was het niet waar. De vrouw had het hele verhaal verzonnen. Het was goed verzonnen, en blijkbaar ook goed geschreven, want de sceptici waren op één hand te tellen.

Toen werd ze ontmaskerd. Er volgde een rechtszaak, de vrouw moest boeten, ze had ons een illusie afgenomen en dat is een zwaar vergrijp. De boete werd vastgesteld op 27,6 miljoen dollar. Te betalen aan haar uitgever.
‘Het is mijn verhaal,’ zei de vrouw ter verdediging, ‘het is niet helemáál waar, het is mijn waarheid. Het was mijn manier om te overleven.’
Ze was vier jaar toen haar ouders werden vermoord door de nazi’s, en zij bij een oom in huis werd geplaatst.
Maar dat deed er niet toe. Het was niet waargebeurd, en verzonnen verhalen zijn blijkbaar niks waard.

maandag 12 mei 2014

Iwan en de verborgen Bijbel

Ik ben al zo lang niet op vakantie geweest dat mijn buik samenknijpt bij het zien van willekeurige foto’s van zonovergoten stranden en terrassen. Het is dezelfde soort weemoed dat me overvalt als ik terugdenk aan de nieuwe gympen van mijn eerste vriendje, of het zwakgele licht dat door het raampje in de deur viel als ik bij mijn opa en oma logeerde. Iets van vroeger, dat is vakantie geworden.

Dit weekend googlede ik ‘win een vakantie’. Ik hoopte op prijsvragen met heel moeilijke vragen waarop alleen ik het antwoord weet. Op slagzinnen die het beste in me losmaken. Maar ik vond alleen een rebus en een ‘zoek de vijf verschillen’.

Als kind won ik twee keer een boek met het oplossen van een rebus voor EO’s Kinderkrant. Iwan en de verborgen Bijbel, heette het ene boek. De titel van het andere boek ben ik vergeten. Ook won ik eens een twaalfpersoonstaart, die weken in mijn koelkast stond en waarvan ik het laatste restje heb moeten weggooien. Ik weet nog dat me dat helemaal geen feestelijk gevoel gaf. Die taart had gewonnen moeten worden door een gezin met zes kinderen, niet door mij. En straks wint dat gezin met zes kinderen die 10-daagse rondreis door Costa Rica voor twee personen, zal je net zien.
Het leven is niet eerlijk.

vrijdag 9 mei 2014

Watermeloen

We hadden afgesproken voor de ingang, de schrijfster, de dichter en ik. Er was een literaire avond met grote namen. Ik kende het gebouw, was er regelmatig binnen geweest. Maar dat was voor mijn verhuizing, en sindsdien is er van alles veranderd, overal. Ik liep naar waar de ingang altijd zat, maar daar was geen ingang. Er zat een muur en ik zag zo dat daar geen doorkomen aan was. Ik liep de hele voorzijde van het gebouw langs, langs de boekwinkel en het café die bij het gebouw horen, maar nergens kon je naar binnen.
Ik moest denken aan een verhaal van Arnon Grunberg over een man die een watermeloen mee wil nemen naar een feestje waar hij allerlei belangrijke mensen hoopt te ontmoeten, maar hij komt nooit op dat feestje aan, en de watermeloen wordt aan stukken gehakt door voorbijgangers.
'Wat is zijn doel?' had ik mijn schrijfstudenten gevraagd.
'De watermeloen op dat feestje krijgen,' zeiden ze.
Maar zijn doel was natuurlijk een belangrijk persoon worden, de watermeloen en de belangrijke mensen waren de middelen.
Ik draaide om en liep terug, de hele voorzijde van het gebouw langs. Het regende. In het portiek van het café, dat nu gesloten was, stond Mensje van Keulen, een van de schrijvers die zou voorlezen. Ik liep verder. Toen stapte er iemand van de fiets. Het was Anna Enquist, een van de andere schrijvers die zou voorlezen. Ze droeg een regenpak en bleef wat voor het gebouw hangen. Opeens klonk er gekraak in een van de muren. Een deel van de muur week, trok weg, en ontblootte de ingang. Ik liep erheen en bleef in het overdekte gedeelte staan wachten op mijn gezelschap. Een taxi stopte voor de ingang. Het portier ging open en daar zat de oude Remco Campert die probeerde uit te stappen. Misschien moet ik hem even helpen, dacht ik. Maar ik aarzelde te lang, en vanuit een verdekt opgestelde positie schoot een vrouw te hulp.
Toen arriveerden mijn vrienden. Ik vertelde dat ik Remco Campert net niet had geholpen.
Gemiste kans, zei de dichter, dit had een mooie anekdote kunnen opleveren, de dag dat ik Remco Campert had helpen uitstappen.
We zwegen even. Toen zei de schrijfster: 'De gemiste kansen, die zijn het interessantst.' En we gingen naar binnen.

donderdag 8 mei 2014

Mannen

Ik had twee mannen tegelijk op bezoek. De een kwam voor mijn telefoon en internet, de ander voor de bel. De telefoon en internet-man was er als eerste. Hij zat al voor de meterkast, half uitgekleed, zijn gereedschap verspreid over de vloer, toen de man voor de bel verscheen. De telefoon- en internetman keek verward op, misschien zelfs een tikje geërgerd. Ze groetten elkaar niet, en de telefoon- en internetman, die even daarvoor nog hele verhalen had opgehangen, zei vanaf dat moment niks meer tegen me.
Ik had net de man voor de bel aan het werk gezet, toen er op de deur werd geklopt. Het was de kattenbakvullingbezorger. Hij liep naar binnen, een beer van een vent met dertig liter kattengrit op zijn schouder.
‘Zeg maar waar ik het neer kan zetten,’ zei hij. Hij hijgde niet eens.
Ik keek naar de belman en de telefoon- en internetman. Het leek opeens of ze een beetje verschrompelden. De telefoon- en internetman verdween bijna ín de kast en de belman stond met zijn gezicht naar de muur.
Ik had mezelf net koffie ingeschonken, er zat nog een klein beetje in de pot. Ik wilde zeggen: ‘Ik heb nog voor één iemand koffie, wie wil?’ Benieuwd hoe ze het uit zouden vechten. Of ze allemaal ‘ik’ zouden roepen, of geen van allen. Misschien dat er stilzwijgende afspraken bestonden over de eerste, of de sterkste.
Maar ik zei niks, en liet ze hun werk afmaken. In stilte.

woensdag 30 april 2014

Stilte voor de storm

Halverwege de middag begon ik het gevoel te krijgen dat ik iets miste. Ik keek om me heen. De ramen stonden wagenwijd open, en nog was het 24 graden in huis. Toen zag ik wat er ontbrak. De sporen waren leeg. Geen trein of metro te bekennen.

Een stroomstoring, las ik op de website van AT5. Van de Rai tot Diemen en Zuid-Oost zat iedereen zonder stroom. Ik bevond me middenin de driehoek. In het oog van de storm. Ik keek naar mijn beeldscherm. Het brandde nog steeds. Ik deed de koelkast open. Licht.

Ik vertrok om te gaan lesgeven. Het was drukkend, maar niet warm. Er hing iets in de lucht. Maar misschien zat het in mij. Ik schold op een auto die door rood schoot, vervloekte een fietser die me van rechts inhaalde. Er was een mug, herinnerde ik me. De hele nacht had er een mug rond mijn kop gezoemd.

Bij de Albert Heijn waar ik een tussenstop maakte rook het naar brand. Het kassameisje liep weg. ‘Raar dat het alarm niet afgaat,’ hoorde ik iemand zeggen. Het andere kassameisje ging gewoon door met boodschappen afrekenen. De lucht was inmiddels heel penetrant. ‘Ik ruik brand,’ zei ik tegen haar. ‘Ja, bij het brood,’ zei ze, en vroeg of ik wilde pinnen.

Ik rekende af en vertrok naar mijn klas. Ik was vroeg en wist dat mijn studenten laat zouden zijn, sommige veel te laat. Ook wist ik dat de helft zijn opdracht weer niet zou hebben geprint. Ik besloot er niks van te zeggen. Vanavond niet. Er zou ruzie kunnen uitbreken, bloed kunnen vloeien. Maar de studenten kwamen keurig op tijd en zaten stilletjes in de banken. Ik zou bijna zeggen lamgeslagen.

maandag 28 april 2014

Konijn

In de wachtkamer van de dokter kwam ik de buurvrouw uit mijn vorige huis tegen. Ze had een kinderwagen bij zich en in die kinderwagen lag een baby. Ik wist dat ik er iets over moest zeggen, maar wist niet wat. De eerste vraag die me te binnen schoot was: is het een jongetje of een meisje? Maar misschien was dat een onbeleefde vraag, dus stelde ik hem niet. Ik keek verrast in de wagen en toen verrast naar haar. ‘Ja,’ zei ze trots, ‘ze is vijf maanden.’ Waarmee ze meteen drie niet gestelde vragen beantwoordde.
Ze ging naast me zitten. De kinderwagen blokkeerde de doorgang.
‘Ik ben ook verhuisd,’ zei ik.
‘Waarom?’ vroeg ze.
‘Waarom denk je,’ zei ik.
Ze knikte. Zij was eerder verhuisd dan ik. Drie jaar geleden al.
‘Ik wilde je toevoegen op Facebook,’ zei ze, ‘maar dat kon niet.’ Ze pakte haar telefoon. Samen keken we naar het beeldscherm. Ik zag mijn eigen foto.
‘Hé, nu kan het wel,’ zei ze.
‘Omdat ik er nu bij zit,’ zei ik, want dat leek me op een of andere manier logisch, ook al wist ik dat het dat niet was.
Ze tilde de baby uit de wagen, het was een wriemelig kind, een en al beweging. Maar misschien zijn alle baby’s dat. Ik weet meer van poezen. Alles dat ongeveer even groot is als een poes, maar het niet is, verwart me een beetje. Zoals konijnen. Een konijnenlijf voelt niet als een poes als je aait, en ook niet als je het oppakt. Het doet niet wat een poezenlijf doet. Konijnen verwarren me om die reden.
Mijn vroegere buurvrouw zei iets onverstaanbaars tegen de baby.
‘Praat je Turks tegen haar?’ vroeg ik. Ze knikte.
Ik vroeg me opeens af of we altijd al Engels met elkaar spraken.
‘Mijn Nederlands is verdwenen,’ zei ze. ‘Komt door mijn werk, daar praat ik alleen maar Engels.’
De dokter verscheen en ik werd binnengeroepen. Toen ik naar buiten kwam was de buurvrouw verdwenen. Ik keek op mijn telefoon en zag dat ik een vriendschapsverzoek had.

zondag 27 april 2014

Hand

Ik was al weer bijna thuis toen ik een kluitje verkopers in een verder lege straat ontwaarde. Ik had nog niks gekocht. Bergen speelgoed, oude kleren en handtassen had ik zien liggen in de straat van de rijke mensen waar ik in alle vroegte heen was gefietst. Niks van mijn gading zat er bij. Ik liep naar het groepje verkopers en zag een lampje liggen. Een lichtblauw jaren vijftig lampje om aan de muur te hangen. De verkoper vroeg er vier gulden voor en ik wilde niet afdingen omdat ik hem, het lampje en het busje waar het lampje uit kwam sympathiek vond, dus maakte ik alleen een grapje over die guldens.

Het was al een miskoop voordat ik had afgerekend. Ten eerste zat er geen stekker aan het lampje. Maar dat was nog het minst erge. Om de lamp in zijn busje te kunnen gebruiken had de man hem omgebouwd tot 12 volt, met een piepklein Led-lampje erin. Dat vertelde hij, en toen had ik moeten zeggen: nee bedankt, toch maar niet. Maar ik telde vier euro uit en zei iets over een knutselproject, op een toon alsof ik mijn hand er niet voor omdraaide.

Thuis legde ik het lampje op tafel en wist dat het het tegenovergestelde was. Mijn hand wrong zich in allerlei bochten. Hij deed het meisje uit The Exorcist.
Om toch niet het gevoel te hebben dat ik niks kon sloeg ik een spijker in de muur en hing het lampje eraan. Het snoer zonder stekker moffelde ik weg achter een kast.

zaterdag 19 april 2014

Het dode huis

Ik had opgeruimd en schoongemaakt, en wachtte tot ik de deur uit moest, en opeens moest ik denken aan het dode moment vlak voordat je op reis gaat. Het moment waarop je nog nét niet kan vertrekken, maar wel alles al hebt gedaan. Je bagage gepakt, voor de vierde keer gecheckt of je je paspoort hebt, de beker waarin je je laatste koffie hebt gedronken hebt afgewassen, je computer hebt uitgezet, en dan.

Dan niks. Alles is gedaan, je kunt alleen nog maar wachten tot je mag vertrekken. En tijdens dat wachten kijk je rond, zie je je huis zoals het er de komende weken uit zal zien. Leeg. Stil. Een briefje met aanwijzingen voor degene die de poes zal verzorgen. Je huis heeft al afscheid genomen, het is jouw huis niet meer. Het is een dood huis.
En opeens wil je niet op reis, wil je blijven, om er weer leven in blazen.

Je vergeet het gevoel, tot je thuiskomt. Je kon niet wachten, was een uur te vroeg op de luchthaven, kwam al overeind terwijl het vliegtuig nog aan het taxiën was, wilde niet moeten wachten op de trein, je nam een taxi naar huis, naar huis!
En dan. Na een uurtje. Als je de post hebt doorgenomen, een douche hebt gehad, je eerste kop thee op is. Als de blijdschap over de thuiskomst is weggeëbd. Dan kijk je om je heen en zie je het weer. Het dode huis. Dat pas weer tot leven komt als jij er wat aan doet.

maandag 14 april 2014

Dear ones

Ik droomde dat ik in het publiek zat bij Oprah. Oprah kwam binnen, liep langs de rijen publiek en keek me recht aan.
O my god! dacht ik, Oprah kijkt me aan, wat maak ik toch veel mee! Vanmiddag zat ik nog bij een griezelig boerengezin in de Servische bossen heel vieze soep te eten, en nu dit! In gedachten ging ik op zoek naar de juiste woorden voor een Facebook status update.
Toen pakte Oprah mijn hand en zei ernstig: I am truly sorry about the loss of your dear ones.
Ik knikte. Ik durfde niet te zeggen dat ik helemaal niemand was verloren.
Oprah liep naar het podium en begon met de show. Niet te hard lachen, zei ik tegen mezelf, verdrietig kijken.

woensdag 9 april 2014

Balans

De vrouw voor me heeft een een heel merkwaardige manier van zwemmen, elke keer als ze haar armen strekt duwt ze haar kont boven water. Ze beweegt als een harmonica en komt amper vooruit. Als ze het water uitkomt zie ik dat ze aan dwerggroei lijdt.
De vrouw met de blauwe badmuts zwemt consequent op haar rug, ook als het drukker wordt. Dan klimt ze het trappetje op, en ik zie dat ze maar één been heeft.
Als ik onder de douche sta komt er, tergend traag, een enorm dikke vrouw aan lopen. Het is de dikste vrouw die ik ooit heb gezien. Ze draagt een badpak met een rokje, als een nijlpaard uit een stripverhaal.
Ik moet vaker op dit tijdstip gaan zwemmen, denk ik, en net op dat moment komt er een meisje uit de richting van de kleedhokjes. Ze is jong, mooi en strak - niks op aan te merken. We kijken allemaal boos naar haar, alsof ze de natuurlijke balans verstoort.

maandag 7 april 2014

Living in a box

Ik had een stoeltje besteld voor op de loggia. Volgens de sms die ik had ontvangen zou hij worden bezorgd tussen 13:12 en 15:12. Ik bleef een poosje naar het bericht kijken. Zoveel accuraatheid dwong respect af. En stiekem ook jaloezie.
Ik maakte een plek op de loggia vrij en wachtte. Het werd 13:12, maar natuurlijk komen ze niet meteen om 13:12, dus wachtte ik nog wat langer. Het werd 14:12. Nog niks. En wat ik opeens begon te vrezen, dat hij er om 15:13 nog niet zou zijn, werd bewaarheid.
Het werd later, ik ging koken, ik at, ik keek tv, en toen ging de bel. Het was 20:12. Exact. Dat moest hem zijn.
Er verschenen twee naar oud zweet ruikende mannen. Ze hadden een enorme doos bij zich. Een doos waar wel drie stoelen in konden. O jee, dacht ik, en herinnerde me opeens mijn eerste bank. Een bank die in de winkel nog compact en bescheiden had geoogd, maar die, toen hij twee maanden later werd bezorgd nauwelijks in mijn huis bleek te passen. Alsof hij zich in de tussentijd had volgevreten.

Zodra de mannen weg waren opende ik de doos. Hij was grotendeels gevuld met lucht. Ik trok de stoel eruit. Al zijn pootjes waren omzwachteld, alsof ze gebroken waren. Op dat moment hoorde ik een bons gevolgd door wild gestommel. De poes was in de lege doos gesprongen. Een doos is een doos. Terwijl ik de stoel bevrijdde van de verpakkingsmaterialen begon de poes manisch rondjes te rennen door de doos, te krabben aan het karton en uitgelaten te krijsen. Toen kwam ze op me afhollen alsof ze wilde zeggen: kom in de doos!
En dat deed ik. Ik kroop erin en trok de kleppen dicht. De poes begon als een malle te spinnen. Het was dan ook behoorlijk knus in onze doos. En toen gebeurde er iets: ik wilde er niet meer uit. Ik voelde geen enkele behoefte om de doos te verlaten.
Ik moest denken aan een kort verhaal van John Cale op een van de Velvet Undergroundplaten, over een man die zichzelf in een doos naar zijn geliefde laat posten. Deze doos zou zich daar prima voor lenen. Hij was ruim en comfortabel, want er lag nog een kussentje in, dat bij de stoel hoorde. Het enige probleem was dat ik niet wist wie me moest posten. Ik dacht eraan om de webwinkel te bellen en te zeggen dat ik de stoel wilde retourneren. Dat was gratis. Ik zou een dag met ze afspreken, en dag en een tijd. Ze zouden de doos komen ophalen met mij erin. Dat ze niet heel accuraat waren, was niet erg, het was een comfortabele doos. Ik zou op reis gaan en op een onbekende bestemming worden uitgeladen. Ik zou opnieuw beginnen.

woensdag 2 april 2014

Kip

Ik zag een documentaire uit 1980 over de doodstraf. Voor mijn gevoel is 1980 nog niet zo lang geleden, maar de kleding en de kapsels in de documentaire zeiden wat anders.
Een interviewster in een beige broekpak en een kort Farah Fawcet-kapsel ondervroeg drie gevangenen on death row. Drie blanke mannen die spraken in beleefde volzinnen. Modelgevangenen.
‘We zijn hier niet om je te veroordelen of te beschuldigen,’ zei de vrouw. Ze droeg metallic oogschaduw en had wallen onder haar ogen. Je kon zien dat ze het zich thuis allemaal heel anders had voorgesteld.
Ze wilde weten hoe de gevangenen over de doodstraf dachten. Was het een afschrikwekkend voorbeeld, zoals de politiek het Amerikaanse volk wilde doen geloven?
‘Welnee,’ zeiden alle drie de mannen.
Een van hen zei: ‘Als mensen iets doen, gaan ze ervan uit dat het gaat lukken, anders doen ze het niet.’ En: ‘Mensen denken altijd dat het hun niet overkomt. Andere mensen krijgen kanker, ik niet. Zo denkt de crimineel ook. Andere criminelen worden gepakt, ik niet.’

Hij was teruggekeerd van de dood; hij lag al vastgegespt op de tafel om zijn dodelijke injectie in ontvangst te nemen, toen het bericht kwam dat in hoger beroep zijn doodstraf was omgezet in levenslang. Veel ter dood veroordeelden wilden niet meer in hoger beroep. ‘De onzekerheid is het ergst. Constant hoop krijgen en die hoop weer zien verdwijnen, op een gegeven moment wil je gewoon dood. Je wacht erop.’

De meeste gevangenen waren heel kalm als ze naar de doodskamer werden gebracht. Zelden spartelden ze tegen. Dat zei de bewaker die ze naar het doodsbed begeleidde. Of naar de stoel, want de gevangenen waren vrij in de keuze van hun executiemiddel. Ze konden kiezen voor vergassen, de elektrische stoel, de dodelijke injectie, maar ook voor het vuurpeloton of de strop.
‘Persoonlijk zou ik kiezen voor de elektrische stoel, dat is het snelst voorbij,’ zei de bewaker. Gas was volgens hem de pijnlijkste dood, omdat je langzaam stikte. Hoewel er natuurlijk ook uitzonderingen waren. Hij vertelde over de man wiens hoofd in brand was gevlogen, omdat het gevangenispersoneel de natuursponzen, die om de stroom beter te geleiden, in zout water worden gedoopt en dan tussen de elektroden en de huid van de ter dood veroordeelde worden geplaatst, waren verplaatst door synthetische sponzen. En synthetische sponzen geleiden geen stroom.

Aan het einde van de film kwam de gevangeniskok aan het woord. Hij vertelde dat hij altijd veel aandacht besteedde aan de bereiding van de laatste maaltijd van de ter dood veroordeelden. ‘Je krijgt maar één kans om het goed te doen.’ Eén keer had hij kip laten aanbranden. Er was geen tijd meer geweest een nieuwe kip te braden.

dinsdag 1 april 2014

Zon op

Al weken nu ontwaak ik ’s nachts om een uur of drie, en lig dan heel lang wakker. Net als ik denk dat ik nu wel weer in slaap zal vallen, gaat er buiten een wekker af. Een vogel, altijd dezelfde, begint te zingen, al snel gevolgd door een andere. Het is het startsein voor de andere vogels om te gaan fluiten, voor de goederentrein om te gaan denderen, voor een brommer om te gaan scheuren. Het is een oorverdovend kabaal, na die lange stilte. Het doet me denken aan die keer dat ik om half vier ’s morgens opstond, slaapdronken in een busje plaatsnam, me een uur lang liet vervoeren over hobbelweggetjes, om vervolgens na een wandeling door het allerstikstedonker en een klimpartij over duizenden jaren oude, glibberig geworden traptreden, en boomwortels dik als voetballersdijen, de zon te zien opkomen vanaf de top van een Maya-piramide. Al die tijd dacht ik: waarom dóe ik dit in godsnaam? Waarom lig ik niet nog lekker in bed? Toen ontwaakte het regenwoud, met een enorm kabaal. Vogels, brulapen, vosjes, pauwen, allemaal moesten ze laten weten dat ze goed hadden geslapen, dank u. De rest van de dag sjokte ik brak achter de gids aan die monter bomen aanwees die ‘naked indian’ heette of ‘gringo on the beach’. Maar ik stak er niks van op. Het jaar daarop stapte ik weer om vier uur ’s morgens in een busje of een auto om de zon te zien opkomen vanaf een berg, een strand of een woestijnduin. Soms met spektakel, maar vaker zonder. De mooiste zonsopkomsten en – ondergangen zag ik thuis, dat moet nu toch maar een keer gezegd.

donderdag 27 maart 2014

Hemd

Enorme zin om te zwemmen heb ik, ik kan niet wachten. Ondanks de rit erheen, die drie steile bruggen behelst. Bij de derde moet ik altijd afstappen, die kom ik niet meer op met mijn kraakfiets. Maar nu neem ik ze vliegend - hijgend, maar ook vliegend. Ik wil het water in, het water waarin alles soepel gaat. Ik roep goeiemorgen tegen de caissière, rits mijn kaart door de sleuf, en ga het eerste het beste pashokje binnen. In een paar bewegingen sjor ik mijn kleren van mijn lijf. Ik trek mijn tas open, pak mijn handdoek eruit, mijn badpak -
Het is mijn badpak niet. Ik zie het onmiddellijk, maar verwerp de gedachte, alsof ik het daarmee onwaar kan maken.
Ik twijfel. Het is maar een paar meter naar het bad, zodra ik in het water ben ziet niemand het meer. Als ik doe alsof er niks aan de hand is, valt het misschien niemand op.
Ik kijk naar het hemd in mijn handen. Een hemdje dat dezelfde kleur heeft als mijn badpak en enigszins dezelfde stof, maar dat het toch echt niet is.
Ik probeer iets te verzinnen dat het acceptabel maakt om in je blote gat het zwembad te betreden.
Ik kan niks verzinnen. Ik stop het hemdje terug in mijn tas en trek al mijn kleren weer aan. Loop naar buiten, pak mijn fiets uit het rek. Al bij de eerste brug moet ik afstappen.


zaterdag 22 maart 2014

Etalagebenen

Ik sta met mijn rug tegen de muur, als een kind, terwijl de dokter een meetlat op mijn kruin legt.
‘Een meter zesenzestig,’ zegt ze.
‘Ha,’ zeg ik, ‘ik ben gegroeid.’ Ik was altijd een meter vijfenzestig. Dat ik groei, vind ik wel zo eerlijk, mijn gewicht neemt ook steeds meer toe.
‘Nee,’ zegt de dokter, ‘je bent gekrompen. Waarschijnlijk was je altijd een meter achtenzestig.’
Het duurt even voordat het tot me doordringt. Ik heb het omslagpunt bereikt, de leeftijd waarop alles terug begint te lopen. Van sommige dingen wist ik dat al. Nu begin ik dus ook nog te krimpen. Alleen neuzen en oren blijven doorgroeien, schijnt het. In mijn geval betekent dit dat ik langzaam zal transformeren tot een kobold.
De dokter vraagt of ik etalagebenen heb. Ik zeg: wat?
Ze staat op uit haar stoel en doet alsof ze voor een etalage gaat staan. Dan verplaatst ze zich met een soort zombieloopje en gaat voor de volgende etalage staan. ‘Dat dus,’ zegt ze.
‘Nee,’ zeg ik, ‘ik geloof niet dat ik dat al heb.’
Ik ben een levende dode.

zaterdag 15 maart 2014

Achak en de jonge vrouw

Ik had een stel oude boeken overgenomen van iemand die ging emigreren. En met oude boeken bedoel ik gelezen boeken. Het oudste boek was uit 2007. Ik wist precies wat ik hebben wilde, want anders dan bij nieuwe boeken is er over oude boeken meestal al veel gezegd en geschreven. Het eerste boek dat ik opensloeg was Wat is de wat van Dave Eggers, Ik wist dat het een goed boek was, maar had het nooit gemist. Mensen kunnen nog zo vaak zeggen dat iets mooi is, maar als je het niet zelf hebt ervaren blijft ‘mooi’ een woord.

Ik begon en kon niet meer stoppen. Ik las op plekken waar ik anders nooit las. Op momenten dat ik nooit las. Ik verzon smoesjes om andere dingen niet te hoeven doen, zodat ik kon lezen. Over Valentino Achak Deng, die als zesjarig jongetje zijn dorp in Soedan ontvlucht en maandenlang over de savanne en door de woestijn trekt om aan de oorlog in zijn land te ontsnappen; eerst met twee jongens, dan met twaalf, en tenslotte met vijftienhonderd. Jongens tussen de zes en de twaalf jaar oud. Zonder volwassenen erbij. Zonder eten, zonder water, zonder bescherming tegen de zon, de regen, de muskieten, en wilde dieren. Zonder kompas. Een helse tocht waaraan velen bezwijken.
Maar dat hoef ik waarschijnlijk niet te vertellen, want iedereen kent het boek.

Een week lang dacht ik bij alles wat ik deed aan Achak Deng. Ik dacht aan hem als ik over straat liep, ik dacht aan hem als ik in de supermarkt stond. Ik dacht aan hem als ik ging slapen, en als ik wakker werd. Ik dacht aan het moment dat hij door het hoge gras loopt, de adem van zijn vriendje in zijn nek voelt, en dan de leeuw ruikt. De leeuw die zijn vriend grijpt en de bosjes in sleept. Ik dacht aan de dode olifant waarvan ze het vlees rauw eten, en aan de jongen die eraan overlijdt. Ik dacht aan het jongetje dat was gebrandmerkt en verhandeld als slaaf. Ik dacht aan de droogte, de honger, de vermoeidheid, de doden. Ik dacht: zes jaar!
Ik wilde er met iedereen over praten, en dat trof, want bijna iedereen had het gelezen. Dat is nog zo’n voordeel van oude boeken.

Toen ik het uit had begon ik aan een nieuw boek. Een boek dat ik gratis had gekregen toen ik een ander boek kocht. Het nieuwe boek ging over een man die moeite heeft met ouder worden. Het was goed dat de schrijver er steeds bij zei hoe oud de man was, want ik zag het niet. De man begeert een veel jongere vrouw, die erg knap is bovendien, en ik wist dat ze in het boek zat, maar ik kon haar niet vinden. Ik kreeg geen beeld van haar.
Gisteren las ik het boek uit, en vandaag besefte ik dat ik al niet meer weet hoe het afloopt.
Achak Deng daarentegen liep vanmiddag nog steeds naast me door Albert Heijn.

dinsdag 11 maart 2014

Gevangenis

Ik droomde dat ik een baby had vermoord. Ik had net de politie gebeld om mezelf aan te geven, want dat leek me het juiste om te doen, en zou zo worden opgehaald. Terwijl ik daarop wachtte, in een groot gebouw vol bekenden die in – en uitliepen, allemaal op weg ergens naar toe, vroeg ik me af of ik het misschien niet had moeten melden. Nu zou ik ongetwijfeld voor lange tijd de cel ingaan. Er waren geen verzachtende omstandigheden, ik had een baby vermoord, zomaar. Daar wordt niet licht over gedacht. Zelf leek me het vermoorden van een baby minder erg dan het vermoorden van een volwassene, maar daar had vast niemand een boodschap aan.
Misschien kon ik doen alsof ik ontoerekeningsvatbaar was. Maar ik vreesde dat ze daar niet meer in zouden trappen; ik had veel te samenhangend geklonken aan de telefoon met de politie.
Ik zat op een bankje en keek naar mijn vrienden die heen en weer liepen. Het waren mijn laatste minuten in vrijheid, daar was ik me heel goed van bewust. Ik wist ook dat de gevangenis niks voor mij was. Ik zou het er niet uithouden. Ik moet een manier vinden om het te overleven, dacht ik, meteen een hobby oppakken, een opleiding gaan volgen, de complete Russische bibliotheek lezen. Voordat ik van lamlendigheid niet meer kan bewegen. Of, dacht ik toen, ik ga mijn boek afmaken.


vrijdag 7 maart 2014

Berichten van buiten

Er lag een cd in mijn brievenbus, een cd van Gareth Gates. Een goeie naam voor een detective met een snor, vond ik. Er zat geen briefje of kaartje bij. Ik appte de muzikant: heb jij soms..? Maar hij wist van niks. Ik bekeek de cd van alle kanten. De titel was What my Heart Wants to Say. Ik zette hem niet op. Wel googlede ik Gareth Gates. Ik las dat hij in 2002 tweede was geworden bij Pop Idol, en dat hij stotterde. Ook las ik dat What my Heart Wants to Say al uit 2003 was. Dat stelde me toch een beetje teleur.

Er lag een mailtje in mijn inbox, een mailtje van de krant. Er was een brief gekomen naar aanleiding van mijn stuk over het plunderen van erfgoed in Egypte. De brievenschrijver vond het vreemd dat de revolutie in Egypte in het stuk ‘de islamitische revolutie’ was genoemd. Daar had ik me ook over verbaasd. Ik had gewoon ‘revolutie’ geschreven, de eindredactie had er ‘islamitisch’ voor geplakt. Het had me zorgen gebaard. Straks gingen de mensen nog denken dat ik niet wist waar ik het over had.
De mensen. Ik maak me altijd druk om de mensen. Maakten de mensen zich maar wat drukker om mij.

Er lag geen boekenbalkaart in mijn bus, en ook de telefoon bleef zwijgen.

zondag 2 maart 2014

Humsqueek

Ik zit met een vriend aan de telefoon. ‘Ik had dit jaar wel minder felicitaties op Facebook,’ zeg ik, ‘vorig jaar had ik er meer dan honderd. Mensen worden een beetje Facebookmoe, hè.’
‘Uh-huh,’ zegt hij, ‘en iedereen zit nu natuurlijk op Humsqueek.’
‘Je bedoelt zeker Telegram,’ zeg ik. ‘Maar dat is de nieuwe Whatsapp. Jij zit nog niet op Telegram hè? Ik wel, ik zat er als een van de eersten.’
‘Ik zit op Humsqueek.’
‘Wat is dat dan? Daar zit toch helemaal niemand?’
‘Jawel hoor, iedereen zit er.’
‘Wie? Wie zitten daar dan?’
‘Nou iedereen, al je vriendinnen.’
‘Niet. Wie dan?’
‘Nou dingetje, en dinges. En die en die. Hele verhalen lees ik van ze. En foto’s, allemaal foto’s. Van hun kinderen, hun vakanties…’
‘Echt? Waarom heeft niemand me dat verteld? Humsqueek? Ik heb er zelfs nog nooit van gehoord. O jezus, ik ben oud. Zie je, ik ben echt oud. Wacht, ik ga me aanmelden.’
‘Ik wacht.’
‘Hoe spel je het? Gewoon zoals je het zegt, hum? En dan?’
‘Ik weet niet meer precies…’
‘En jij zit er al heel lang op? Waarom weet ik dat niet?’
‘Omdat het niet bestaat.’
‘Ja haha, dat zeg je nu alleen om mij te troosten. Ik wéét dat het bestaat, en ik ben de enige die er nog niet op zit. Met een Q?’
‘Nee, het bestaat niet.’
‘Wat?’
‘Het bestaat niet. Ik verzin het.’
‘Echt?’
‘Echt.’
‘O.’
‘Maar verder had je wel een leuke verjaardag?’

zaterdag 1 maart 2014

Longread

Hieronder de volledige versie van mijn stuk over plunderingen van erfgoed in Egypte, dat op 1 maart in De Volkskrant stond:

Aboesir, een uitgestrekte necropolis ten zuiden van Caïro, waar een aantal van de oudste piramides in Egypte staan. Van verre zijn ze al te zien, een spectaculair gezicht. Wie dichterbij komt krijgt echter een ander beeld. Het landschap zit vol tunnels en gaten, en de grond is bezaaid met schedels, beenderen en stukken van beschilderde houten sarcofagen. Er is geen toerist te zien, en ook de politie die is toegerust met de bewaking van de site is nergens te bekennen.

Het is exemplarisch voor de toestand van veel archeologische sites in Egypte op het moment. Sinds de revolutie in 2011wordt er op grote schaal geplunderd. Er zijn honderden archeologische sites van waarde in Egypte, waarvan nog maar een fractie door archeologen is onderzocht, en sommige bevatten nog duizenden voorwerpen. Dat dit hoofdzakelijk muurresten zijn en eenvoudige mummies zonder bijgaven weerhoudt de grafrovers niet. Volgens hardnekkige mythes bevatten de mummies goud en een kostbare stof waarmee djinns kunnen worden verjaagd. De lokale bevolking is meestal goed op de hoogte van de locaties van ‘nog niet ontdekte’ graven. Maar wie een romantisch beeld heeft van dorpelingen die er ’s nachts met schep en zaklamp op uit gaan, moet zijn beeld drastisch bijstellen. Sinds de revolutie worden de plunderingen uitgevoerd door georganiseerde bendes met uit Libië gesmokkelde wapens, die op klaarlichte dag met behulp van bulldozers en dynamiet archeologische sites te lijf gaan. Graven die intact waren worden vernield en leeggeroofd, reliëfs worden van muren gehakt, sarcofagen kapot geslagen. Mummies worden uit elkaar gerukt en zielloos achtergelaten in het landschap, onbruikbaar voor archeologisch onderzoek.
‘Het is verschrikkelijk wat er momenteel gebeurt,’ zegt Maarten Raven, egyptoloog en conservator van het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden, ‘niet alleen voor Egypte, maar voor de hele wereld. Werelderfgoed wordt vernietigd, dat is onomkeerbaar.’ Raven verricht al veertig jaar opgravingswerk in Sakkara, bekend van de trappiramide van Djoser, waar de oudste farao’s begraven liggen. Hij ontdekte er o.m. de graftombe van Maya, de schatbewaarder van Toetanchamon. Daags na het uitbreken van de revolutie vernam hij dat het graf was geplunderd door een groep van tweehonderd dorpsbewoners. Bewaking was er niet, politie en leger waren ingezet om de onlusten rond het Tahrirplein te bezweren. Uiteindelijk bleek de schade mee te vallen. ‘Een paar gauwdiefjes hadden de houten deuren van opslagplaatsen ingetrapt en wat apparatuur en bodemvondsten van weinig waarde meegenomen. De graftombes zijn godzijdank ongeschonden gebleven. In Sakkara is het nu relatief rustig,’ zegt Raven, ‘maar dat geldt niet voor de rest van het land.’

‘Een aanzienlijk deel van Egyptes erfgoed is inmiddels vernietigd of verdwenen,’ zegt de Egyptische egyptologe Monica Hanna. Hanna is een van de oprichters van Egypt’s Heritage Task Force, een groep die social media gebruikt om diefstal en vernietiging van erfgoed aan het licht te brengen. Hanna (24.000 volgers op Twitter) besloot de groep op te richten toen ze merkte dat buitenlandse archeologen hun mond hielden over wat er gaande was, uit angst hun werkvergunning kwijt te raken, en inspecteurs van de oudheidkundige dienst die plunderingen rapporteerden, systematisch werden genegeerd door de autoriteiten.’ Ze heeft net de SAFE Beacon Award 2014 gewonnen, een internationale onderscheiding voor mensen die zich inzetten tegen plunderingen en smokkel van cultureel erfgoed.
Volgens Hanna hebbende plunderingen de laatste drie jaar epidemische vormen aangenomen. Alleen het toeristische Luxor is relatief zacht getroffen, daar is niet alleen meer bewaking, de bewoners hebben er ook een duidelijk standpunt ingenomen tegen plunderaars, een groot deel van hen is immers werkzaam in het toerisme.

Dat is tevens deel van het probleem. Egypte, dat nauwelijks olie- of gasvoorraden heeft, maar wel duizenden jaren oude tempels, piramides en koningsgraven, is voor een aanzienlijk deel afhankelijk van het toerisme. Maar sinds de revolutie blijven de toeristen weg. Hotels en restaurants blijven leeg, taxichauffeurs en souvenirverkopers hebben nauwelijks klanten, felluca-eigenaren en kamelendrijvers zitten werkeloos thuis. Daarnaast zijn de prijzen van levensonderhoud de afgelopen drie jaar enorm gestegen. Volgens Monica Hanna speelt de antiekmaffia handig in op de armoede en werkloosheid in het land. ‘Ze ronselen werklozen in buurt van archeologische sites, die krijgen een dagloon en maaltijden. In Aboesir, waar al sinds januari 2011 dag en nacht plunderingen plaatsvinden, hebben we verpakkingen gevonden van kant-en-klaarmaaltijden.’ Ze zegt dat er ook kinderen worden ingezet, die kunnen makkelijker afdalen in de smalle schachten. ‘Er zijn kinderen omgekomen doordat ze in een schacht vielen of bedolven raakten onder zand.’
Hanna, die de geplunderde sites bezoekt en fotoverslagen post op de Facebookpagina van Egypt’s Heritage Task Force, zegt regelmatig te worden bedreigd, zowel anoniem, als ter plekke door dorpelingen. Ze vermoedt dat ze waarschijnlijk nooit meer een vergunning zal krijgen voor archeologisch werk, maar het aan de kaak stellen van de misstanden vindt ze belangrijker. ‘Als wij Egyptenaren ons erfgoed niet beschermen, wie doet het dan? De regering doet niks.’

Maarten Raven meent dat de plunderingen onder de regering Morsi zelfs zijn verergerd. De fundamentalisten kregen meer invloed, en enkele religieuze leiders moedigden openlijk het vernietigen van ‘heidense plaatsen’ aan. Raven trekt een parallel met de vernietiging met de Bamiyaanse boeddha’s door de Taliban.Ook Monica Hanna zegt dat de politieke ontwikkelingen een grote rol spelen. Hoe instabieler de toestand in het land, hoe meer plunderingen en inbraken, volgens haar. De autoriteiten klagen niet te kunnen ingrijpen vanwege de wetteloosheid op het moment, en zeggen machteloos te staan tegenover de gewapende bendes. Daarnaast boezemt politie bij de bevolking niet meer de angst en het ontzag in van vóór de revolutie.
Als gevolg van de chaos en wetteloosheid op het moment vinden bovendien overal in Egypte bouwactiviteiten plaatsvinden op archeologische sites. Zoals in Dasjoer, ten Zuiden van Caïro, waar een lokale landontwikkelaar een deel van de necropolis opkocht om een moderne begraafplaats aan te leggen. Kavels worden voor een zacht prijsje doorverkocht aan bewoners, die er ongehinderd kunnen graven. ‘Een dekmantel voor grafroof,’ zegt Monica Hanna. Dasjoer behoort tot de necropolis van Memphis, die op de werelderfgoedlijst van UNESCO staat, en telt zes piramides, waaronder de beroemde Knikpiramide en de Rode Piramide, die tot de oudste en best bewaarde van Egypte behoren. Als er eenmaal een begraafplaats is aangelegd, mag die niet zomaar worden verwijderd, want dan is het een heilige plek geworden.
Ook worden archeologische sites geclaimd als landbouwgrond, met alle gevolgen van dien: op diverse plekken in de Nijldelta zijn tichelstenen muren uit de oudheid aangevreten door vocht, en in de Hawara piramide van Fajoem bedekken inmiddels grote clusters zoutkristallen de muren.

Niet alleen archeologische sites zijn het doelwit van plunderaars, ook musea, die voor de revolutie ongemoeid werden gelaten, worden beroofd. De Egyptische revolutie was net 3 dagen oud, toen oproerkraaiers het Egyptisch Museum aan het Tahrirplein bestormden. De toenmalige minister van oudheden, Zahi Hawass, bij ons vooral bekend van Discovery Channel, haastte zich te verzekeren dat er niks was gestolen. Er waren een paar vitrines gesneuveld, waarbij wat kleine objecten licht beschadigd waren geraakt, maar die konden worden gerestaureerd. Egypte ging geen Afghanistan worden, zei Hawass, refererend aan de door de Taliban vernietigde Bamiyaanse boeddha’s.
Een paar weken later was Hawass, die deel uitmaakte van de regering Mubarak, uit zijn functie gezet, en werd duidelijk wat de werkelijke schade was. Zeventig museumstukken waren zwaar beschadigd, 54 andere waren verdwenen, waaronder topstukken als drie vergulde beeldjes en een vergulde trompet uit het graf van Toetanchamon.

Wie waren de inbrekers? Aanhangers van Mubarak, zei de in opstand gekomen bevolking. Demonstranten van het Tahrirplein, zeiden de aanhangers van Mubarak. Kruimeldieven en georganiseerde bendes, zegt de museumdirectie. Een aantal inbrekers in het Egyptisch museum had het alleen op de kassa en de giftshop voorzien, en werd later gearresteerd in de keuken van het museum, waar ze een maaltje stond te koken. De rest zou hebben bestaan uit een georganiseerde bende die doelgericht, aan de hand van een lijst, zocht naar waardevolle stukken voor de illegale antiekmarkt.
Dat grafroof zo’n lucratieve business is komt voornamelijk door het buitenland; op de internationale illegale antiekmarkt is grote vraag naar oud-Egyptische artefacten.
‘Privéverzamelaars betalen schatten voor mooie stukken en hebben, anders dan musea, meestal niet veel op met de UNESCO-restricties op de handel in oudheden,’ zegt Maarten Raven.

In augustus vorig jaar werd het beroemde Mallawi Museum in het Christelijke Minya leeggeroofd door aanhangers van de Moslim Broederschap. Objecten die te groot of te zwaar waren om mee te nemen werden vernield, waaronder granieten beelden en sarcofagen. ‘Het was voor een deel zinloos geweld,’ zegt Maarten Raven. ‘Wat heeft het voor zin om een nestje met tweeduizend jaar oude ibiseieren te vernielen?’
Monica Hanna ging naar Mallawi en trof er een slagveld aan. Toen ze probeerde de overgebleven museumstukken in veiligheid te brengen, werd ze onder vuur genomen. Op haar vraag aan een groepje plunderaars waarom ze artefacten vernietigden, antwoorden ze dat ze wraak namen op de regering voor het doden van Morsi-aanhangers in Caïro. Hanna: ‘Ze waren ook geërgerd dat ik geen hoofddoek droeg.’
In totaal werden meer dan duizend objecten gestolen uit het museum. Minister Mohamed Ibrahim van binnenlandse zaken loofde een vindersloon uit en verzekerde dat de plunderaars niet zouden worden vervolgd als ze de stukken retourneerden. Inmiddels zijn er 800 teruggekeerd.

Van de gestolen stukken uit Egyptisch Museum in Caïro is het merendeel nog spoorloos. Een aantal werd vlak na de inbraak teruggevonden in de museumtuin en tussen de vuilnis op het Tahrirplein, vier andere stukken doken op de Khan el Khalili-bazaar in Caïro op, waar ze te koop waren aangeboden. ‘Het is een illusie dat je stukken uit het Egyptisch Museum makkelijk kunt verkopen,’ zegt Maarten Raven, ‘dergelijke artefacten staan in alle kunstboeken.’ Beelden worden om die reden soms onthoofd, omdat een losse kop makkelijker te smokkelen is, en dus relatief meer opbrengt. Sowieso zijn kleinere stukken meer gewild, dus duurder, zegt Monica Hanna.
Van een van de gestolen beelden uit het Egyptisch Museum werd de kop een jaar later teruggevonden in Engeland. Veel geroofde stukken hebben het land inmiddels verlaten. In december 2012 werd bij een controle in Rome een granieten sfinx in een vrachtwagen ontdekt, verpakt om te worden vervoerd naar het buitenland, en in mei vorig jaar trok het Londense veilinghuis Christie’s aan de bel omdat een Brits zakenman een aantal oud-Egyptische voorwerpen ter veiling had aangeboden. Een van de voorwerpen bleek afkomstig uit een recent ontdekt graf in Luxor. Honderden objecten zijn de afgelopen twee jaar in beslag genomen op luchthavens en bij veilinghuizen in o.m. Parijs, Tel Aviv, Berlijn, Stuttgart en Mexico-stad. Maar niet alle stukken belanden onmiddellijk op de markt. Daar kunnen jaren overheen gaan, zeker als de diefstal met veel publiciteit gepaard ging.

Wat het opsporen van gestolen artefacten bemoeilijkt is dat niet alle stukken goed zijn gedocumenteerd, van sommige bestaan alleen tekeningen of oude zwart-wit foto’s. Daarnaast werkt het overheidsapparaat zéér traag. Pas een jaar na de inbraak in het Egyptisch Museum werd een lijst gepubliceerd met vermiste stukken. Politie, interpol, douane en internationale veilinghuizen gebruiken dergelijke lijsten om gestolen oudheden op te sporen. Is een voorwerp niet of slecht gedocumenteerd, omdat het museum waaruit het is gestolen slecht de inventaris bijhoudt, of omdat het illegaal is opgegraven en daardoor niet geregistreerd, dan wordt niet alleen de vindkans aanmerkelijk kleiner, ook kan eenmaal in het buitenland, nog moeilijk worden aangetoond dat een stuk illegaal is uitgevoerd.

De Egyptische overheid zegt er alles aan te doen om de gestolen stukken terug te vinden en de smokkelaars op te pakken. Begin vorig jaar werd op de snelweg tussen Cairo en Suez een man opgepakt met 863 antieke artefacten in zijn bezit, afkomstig uit illegale opgravingen, en vorige maand werden in een woonhuis in Gizeh 1524 objecten teruggevonden, waaronder kalkstenen schijndeuren, hoofden van beelden en grafbeeldjes. Tientallen smokkelaars zijn gearresteerd. Maar zolang het plunderen doorgaat zijn dergelijke arrestaties een druppel op de gloeiende plaat. Hoe groot de schade inmiddels is, is moeilijk te zeggen. Enerzijds omdat het gaat om vernietiging van erfgoed waarvan de waarde niet in geld is uit te drukken, anderzijds omdat niet alle stukken zijn geregistreerd, en de plunderingen tot op de dag van vandaag doorgaan. Maar waarschijnlijk loopt de schade in de miljoenen; één enkel museumstuk kan al honderdduizend euro opbrengen.

Monica Hanna hoopt door middel van media-aandacht de regering onder druk te zetten om musea en archeologische sites beter te beschermen. In Dasjoer is, dankzij een campagne Egypt’s Heritage Task Force, de politiebewaking inmiddels toegenomen.
Maarten Raven prijst Blue Shield, een internationale organisatie die zich inzet voor bescherming van cultureel erfgoed in tijden van oorlog. Mede dankzij inmenging van Blue Shield vertrokken er direct na de revolutie militairen in tanks naar een aantal archeologische sites. Maar inmiddels zijn de militairen weer vertrokken.
Zowel Raven als Hanna hoopt dat ook UNESCO zich er actief in gaat mengen. Raven: ‘UNESCO dient af en toe een afkeurende motie in, maar daarbij blijft het. Ze hebben geen machtsmiddelen, dus in de praktijk verandert er niks.’
De bescherming van erfgoed moet van overheidswege goed geregeld worden, menen Hanna en Raven. Daarnaast moet worden geïnvesteerd in educatie. Hanna: ‘Egyptenaren hebben geen binding met hun erfgoed, omdat het ze aan kennis ontbreekt. Op scholen wordt nauwelijks aandacht besteed aan de geschiedenis. Ook de mensen die sites moeten beschermen hebben geen verstand van archeologie.’
Daar is de regering inmiddels ook van doordrongen geraakt. De nieuwe minister van oudheden, Ahmed Eissa, die vorig jaar werd aangesteld, heeft een comité opgericht om de bevolking bewust te maken van het belang van het erfgoed, en de hulp ingeroepen van UNESCO voor het geven van trainingen.
‘Maar we moeten niet vergeten,’ zegt Hanna, ‘dat het Westen ook blaam treft, dat heeft immers een markt gecreëerd. Als er geen vraag was naar oud-Egyptische artefacten, zouden er ook geen graven worden geplunderd.’

UNESCO
Zes archeologische sites in Egypte staan op de werelderfgoedlijst van UNESCO: de necropolis van Memphis (de piramidevelden van Gizeh tot Dasjoer), de necropolis van Thebe (Luxor), de historische stad van Caïro, het Aboe Menaklooster in Alexandria, de Nubische monumenten tussen Aboe Simbel tot Philea, en het Sint Catherineklooster in de Sinaï. Een notering op de werelderfgoedlijst is vooral een prestigekwestie, er is geen financiële steun aan verbonden. Autoriteiten van het betreffende land, en de internationale gemeenschap, committeren zich aan de bescherming van het erfgoed. Wordt een werelderfgoed bedreigd, dan kan UNESCO het op de lijst ‘werelderfgoed in gevaar’ plaatsen. In dat geval zal er een missie van experts heen worden gestuurd, die controleren of de autoriteiten het erfgoed wel voldoende beschermen. Zo niet, dan kan het van de werelderfgoedlijst worden gehaald.
UNESCO heeft vooralsnog één site in Egypte op de lijst van werelderfgoed in gevaar geplaatst: Aboe Mena, een archeologische site die schade ondervindt van irrigatie. Maar dat gebeurde al in 2001, lang voor het uitbreken van de revolutie.
UNESCO kent daarnaast een verdrag tegen illegale handel in culturele objecten, en geeft trainingen aan nationale autoriteiten om smokkel van erfgoed tegen te gaan. Na de inbraak in het Mallawi museum bracht UNESCO een statement uit waarin ze de vernielingen verwierp en de regering erop wees de bescherming en integriteit van het Egyptisch erfgoed te verzekeren. Er werd een missie van experts naar Egypte gestuurd om de staat van de beschadigde musea in kaart te brengen en een stappenplan voor herstel te ontwikkelen. UNESCO heeft beloofd al haar middelen en expertise in te zetten voor het herstel van het erfgoed, maar heeft zolang de orde en de veiligheid niet zijn hersteld, beperkte middelen om in te grijpen.