woensdag 30 januari 2013

125

Het is koud in de hal, die misschien onze hal gaat worden, maar die nu nog bestaat uit kaal beton. Ik schat dat er tachtig mensen in de rij staan.
‘Er hebben 1800 mensen gereageerd,’ zegt iemand, ‘maar ze hebben er natuurlijk maar een paar uitgenodigd.’
De rij heeft een U-vorm. Er zit weinig beweging in. Achter een tafel zitten twee meisjes van de woningbouw. Ze maken geen haast, de meisjes, ze maken heel nadrukkelijk geen haast.
‘Sorry, maar ik was voor u,’ zegt een vrouw tegen een man. ‘Ik vind het niet erg, maar ik moet het wel even zeggen, anders blijf ik er zo mee rondlopen.’
Er zijn 2-kamerwoningen, er zijn 3-kamerwoningen.
Er zijn categorieën die corresponderen met een nummer in onze brief (wie de brief niet bij zich heeft kan beter rechtsomkeert maken).
Er zijn rangnummers (die je te horen krijgt als je aan de beurt bent).
Er zijn zes typen woningen, te herkennen aan hun code: H03, H04, H05, H06, H08 en H19.
Er zijn acht verdiepingen (1 tm/ 8),
vier windrichtingen (zuid, oost, noord, west),
balkons en loggia’s.
Er zijn 58 woningen te vergeven. Aan de muur zijn plattegronden en schema’s opgehangen: de rode blokjes zijn de huisnummers die al zijn vergeven, de witte de nummers die nog vrij zijn. Wie geen camera op zijn telefoon heeft kan net zo goed naar huis gaan, die is reddeloos verloren.
‘Het lijkt wel Wie is de Mol,’ zegt iemand.
Ik vorm een groepje met een Surinaamse vrouw en een man met een bril. In je eentje redt je het niet, dat heb ik snel door.
We dwalen door kale gangen, slaan hoeken om, openen in plastic gevatte deuren.
‘Hier is er weer een voor ons!’ roept de Surinaamse. We beginnen driftig nummers en codes te noteren. Ik vergeet te letten op de dingen waar je op moet letten als je een woning bekijkt.
Na twee woningen zijn we de jongen met de bril kwijt. In de vierde woning voegt zich een Antilliaanse man bij ons. ‘Ik kan goed koken,’ zegt hij.
Hij staat dertien jaar ingeschreven en heeft rangnummer 8. Hij drukt zijn wijsvinger tegen zijn lippen, alsof niemand dat mag weten. De Surinaamse heeft nummer 46. ‘Wat is jouw nummer?’ vragen ze.
Ik zeg dat ik dat ben vergeten.
We lopen de volgende woning binnen. Grote berging. Ja, grote berging. De Antilliaan vertelt wat hij met die grote berging gaat doen, een wasmachine, een tafeltje. Ik zie vlekken voor mijn ogen.
Hoe zit het eigenlijk met noord en zuid, wat zit waar?
‘De Gamma gaat weg,’ zegt de Antilliaan, ‘over vijf jaar.’
Ik probeer me het uitzicht voor te stellen zonder Gamma.
Na afloop moeten we onze top drie aan de woningbouwvereniging doorgeven.
‘Misschien word je mijn buurtje,’ zegt de Surinaamse.
‘Ja, misschien.’
Mijn rangnummer staat in mijn brief, en de brief zit in mijn tas, maar ik ken het nummer uit mijn hoofd. 125.

zaterdag 26 januari 2013

Pimogo pesten

Sinds eergisteren zit ik samen met ene Pimogo te bieden op een lampje op Marktplaats. Drie weken geleden had Pimogo het laatste en tot dusver hoogste bod gedaan.
Acht euro.
Sindsdien was er niks gebeurd, althans niet zover ik het kan zien. Het lampje staat er nog steeds op. Blijkbaar heeft de eigenaar geen zin het te verkopen aan Pimogo, in elk geval niet voor acht euro.
Ik klik op de foto. Het is een leuk lampje, ik wil het best hebben. Ik doe een bod: negen euro.
Tien minuten later krijg ik bericht van Marktplaats, ik ben overboden. Pimogo, die drie weken heeft liggen slapen, heeft een nieuw bod gedaan: negen euro vijftig.
Toe maar, denk ik, en ga naar bed.
De volgende ochtend doe ik een nieuw bod. Tien euro.
Een paar minuten later duikt Pimogo weer op.
Zou hij niet hoeven werken, is hij met pensioen? Of zit hij in de baas zijn tijd te marktplaatsen? Misschien is hij tijdelijk op non-actief gesteld.
Elf euro, zegt Pimogo.
Wat moet hij eigenlijk met dat lampje, er zit nog een beschadiging op ook.
Ik besluit de adverteerder een mailtje te sturen.
U mag het lampje hebben voor 26,75, lager ga ik niet, mailt hij.
Nee, dank u, schrijf ik terug. Ik heb inmiddels een mooier lampje gezien, uit zelfde tijd, van zelfde fabrikant. Ik leg contact met de adverteerder van het mooiere lampje en we komen tot een deal. Nadat ik het geld heb overgemaakt, log ik weer in op Marktplaats en klik op de foto van het eerste lampje. Het lampje dat ik inmiddels niet meer wil. Ik plaats een nieuw bod. Twaalf euro. Tien minuten later duikt Pimogo weer op. Twaalf euro vijftig.
Dit kan nog dagen zo door gaan.

donderdag 24 januari 2013

Kleine lettertjes

De laatste dagen stuit ik constant op kleine lettertjes. Het begon met een kluisje. Een kluisje waarin ik mijn jas moest stoppen bij gebrek aan garderobe. Ik gooide er twee euro in en las pas na afloop, bij het ophalen van mijn jas, de tekst aan de binnenkant van de deur: Let op! U krijgt uw muntstuk niet terug.

In een advertentie voor een woning van een woningcoöperatie lees ik: Let op! De definitieve toewijzing voor de woning zal plaatsvinden na een huisbezoek van onze medewerker Sociaal Beheer. Dit is het laatste onderdeel van de voorselectie.
Ik zit al met mijn hand bij de knop ‘reageren’, weet hem nog net op tijd weg te trekken. Ik zie de medewerker Sociaal beheer al door mijn huis lopen, spiedend naar rondslingerende bankafschriften, lege flessen, medicijnen… ‘Wat doet u voor werk, mevrouw? U schrijft? Maar kunt u daar wel van leven?’

In de krant stuit ik op een overlijdensadvertentie voor een medewerker van een bibliotheek. Met zijn overlijden verliest de bibliotheekwereld een markant persoon, lees ik.
Ik zie ze zitten, aan een grote ovalen tafel, de vertegenwoordigers van de bibliotheekwereld. In het midden van de tafel twee thermoskannen, een bakje met suikerzakjes en kuipjes melk, plastic roerstaafjes. ‘Nee, aardig was hij niet,’ zegt iemand. Er valt een stilte. ‘Markant,’ klinkt het dan uit een hoek. ‘Hij was een markant persoon.’ De anderen knikken opgelucht.

Op straat ligt al dagenlang een enorme berg vuilnis. Een van de zakken is gescheurd, de inhoud puilt naar buiten. ‘Ratten,’ zegt de nieuwe eigenaar van de patatzaak. We spreken om beurten onze verontwaardiging uit over het feit dat het vuil niet is opgehaald. Dan zie ik iets verschuiven in zijn blik en wordt hij flirterig, alsof hij opeens ergens kleine lettertjes heeft ontdekt.

Wat staat er eigenlijk in mijn kleine lettertjes?

Ik ga naar de Chinese masseur. Mijn vaste masseuse is bezig met een andere klant en belt een collega. Als de collega arriveert, overleggen ze even. Ik vraag me af wat er wordt gezegd. Zij heeft een spaarkaart? Haar linkerschouder zit altijd vast? Of gaat het niet over mij en krijgt de nieuwe haar uurtarief te horen. Ze brengt me naar een kamertje, verdwijnt even en komt dan terug met een dekentje.
‘Collega zei, zij altijd koud.’
In mijn kleine lettertjes staat dat ik het altijd koud heb.

dinsdag 22 januari 2013

Spanning

Ik ben bijna een uur te vroeg. Alles is ontregeld door de sneeuw, en ik denk: misschien een leuk onderwerp voor een schrijfopdracht. Maar ik kan niet zo snel iets verzinnen, bovendien heb ik al een onderwerp. Ik ga naar het keukentje voor medewerkers, maak thee en ga zitten met de krant. Dat doe ik nooit. Meestal arriveer ik pas vijf minuten voor aanvang van de les, kopieer nog snel wat verhalen en vertrek dan boven.
Ik zit met mijn rug naar de deur, die onophoudelijk open en dicht gaat. Achter me zet iemand de waterkoker aan. De deur gaat weer open.
Hé, zegt een meisjesstem, hoe is het?
Ja, zegt een jongen.
Goed wel.
Hoewel.
Hij laat na elk woord een pauze vallen, alsof hij ze maar moeite uit zijn mond krijgt. Hoe je spanning in een verhaal aanbrengt, daar wil ik het deze les over hebben. Over technieken als vertraging en cliffhangers.
Ik wacht, zegt hij.
Eigenlijk.
Wel.
Op meer.
Relaxte.
Weersomstandigheden.
O, zegt het meisje, merkbaar net zo teleurgesteld als ik.

zondag 20 januari 2013

Schaatsen

Op zaterdagochtend werden we opgehaald door een touringcar die ons naar de Jaap Edenbaan bracht voor onze wekelijkse schaatsles. We kregen les in slalommen, in starten en remmen, in estafette rijden. Ik haatte elke minuut ervan. Ik had altijd koude voeten, koude handen en een loopneus. Bovendien had ik houtjes. Waar alle andere kinderen echte schaatsen hadden, kunstschaatsen of hockeyschaatsen, moest ik het doen met Friese doorlopers. Lelijke houten schaatsen die je met een stroef lint om je gympen bond. Niet te strak want dan werden je tenen gevoelloos, en niet te los want dan gleed je voet van de schaats. Het luisterde nauw. Tijdens de les moest ik altijd wel een paar keer naar de kant om mijn schaatsen opnieuw om te binden. Het voordeel daarvan was dat ik dan een paar minuten niet op het ijs hoefde te staan. Het nadeel was dat iedereen zag dat ik houtjes had. Want tijdens het ombinden van de schaatsen kwam ieder kind uit de bus wel een keer voorbij, op zijn mooie hockey- of kunstschaatsen.

Enorm zelfmedelijden bekroop me altijd, daar op die Jaap Edenbaan. Het begon al als ik ’s morgens de touringcar de straat in zag rijden. Tegen de tijd dat de bus stopte voor de ingang van de ijsbaan, stond het huilen me nader dan het lachen.
Ik geloof niet of ik dit ooit tegen mijn ouders heb gezegd. Misschien wist ik niet dat het kon, of misschien wist ik dat het toch niet had uitgemaakt.

In tegenstelling tot wat je zou verwachten was ik best goed in schaatsen. Ik eindigde vaak bij de eerste drie met slalommen, starten, remmen en estafette rijden.
Het is niet waar dat de dingen waar je goed in bent ook automatisch de dingen zijn die je leuk vindt. Angst of wanhoop kan net zo goed een drive zijn. Of het verlangen naar een goede afloop.
Op de terugweg in de bus zongen we liedjes, en als ik thuiskwam had mijn vader brood gehaald bij de enige warme bakker in het dorp. Wit brood met maanzaad. Als je het uit de zak pakte was het soms nog een beetje warm.

donderdag 17 januari 2013

Ruud

Voordat we naar de boekpresentatie van F. gingen, hadden we afgesproken in een café, G, E. en ik (en andere E, maar die kon uiteindelijk niet). Café W. lag niet alleen vlakbij de uitgeverij waar de boekpresentatie was, maar ook vlakbij het zwembad. Ik besloot eerst te gaan zwemmen.
Toen ik het zwembad uitkwam begon het net te schemeren. Mijn ogen brandden van het chloor en mijn zicht was slecht. Ik had mijn bril in mijn tas gestopt, maar toen ik hem eruit wilde halen, bleek hij er toch niet in te zitten. Op de tast kwam ik café W. binnen en ik speurde in de oranje-bruine mist naar een bekend gezicht.
Achter in de hoek veerde een man op.
Ah, dacht ik, daar heb je G. Ik liep lachend op hem af en hij lachte terug. Maar hoe dichterbij ik kwam hoe meer ik me begon af te vragen of het G. wel was. Misschien is hij twintig kilo aangekomen, dacht ik, en heeft hij zijn haar geverfd. Ik had G. al een poosje niet gezien.
Opeens zag ik het: het was G. niet.
Afbuigen of wegkijken kon nu niet meer. De man die G. niet was kwam breed lachend overeind en stak me zijn hand toe. Ik greep de hand en schudde hem. ‘Ruud,’ zei hij.
‘Ja,’ zei ik. En toen: ‘Maar ik heb geen afspraak.’
‘O,’ zei Ruud, en ging weer zitten. ‘Je leek erop.’
Ik knikte en koos het enige lege tafeltje, een tafeltje recht tegenover dat van Ruud.
G. en E. kwamen binnen, maar Ruud zat nog steeds alleen. Eindelijk kwam zijn afspraak ook binnen.
‘Ze lijkt niet op je,’ zei G.
‘Natuurlijk lijkt ze niet op me,’ snauwde ik.

dinsdag 15 januari 2013

Ontwapenend

Voor me in de rij voor de kassa stond een luid bellende jongen. Een gaslek voor zijn deur, de elektriciteit moest worden afgesloten, daarom kon hij ook niet werken. Ja, op zijn telefoon, maar daarvan was de internetverbinding niet echt goed. Ik kon het hele verhaal volgen, en ik dacht: hij gaat gewoon door met bellen als hij aan de beurt is, let maar op, hij groet zelfs de caissière niet.
Hij was bijna aan de beurt. Ik schoof met mijn voet mijn mandje naar voren. Ik had al de hele dag zin om iemand te grazen te nemen, iemand die het verdiende.
Hij verdiende het. Hij praatte te hard in zijn telefoon en straks zou hij de caissière als een machine behandelen.
‘Goeiemiddag,’ zei de caissière.
De jongen legde zijn boodschappen op de band en praatte ondertussen gewoon door in zijn telefoon. Ik ging vlak naast hem staan. ‘Ze zei goeiemiddag,’ zei ik.
‘Ik moet ophangen, mam,’ zei hij in de hoorn, en tegen mij: ‘Sorry, wat zei u?’
Hij had een ontwapenend, open gezicht. Hij deugde, ik zag het meteen. Maar ik kon nu niet meer terug. ‘Ik zei, de caissière zei goeiemiddag tegen je.’
‘Nee,’ zei de caissière, ‘dat was tegen de vorige klant.’
De vorige klant, die zijn boodschappen stond in te pakken, keek verontschuldigend op.
Ik stond nu aan twee kanten klem, maar liet me niet kennen.
‘Ik vind het altijd zo onbeleefd als mensen door blijven bellen als ze aan de beurt zijn,’ zei ik tegen de jongen, de caissière en de vorige klant negerend.
‘Ja,’ zei de jongen, ‘ik heb daar ook een hekel aan. Daarom hang ik altijd op als ik aan de beurt ben.’
Ik zei niks. Pas toen hij zijn boodschappen begon in te pakken zei ik: ‘Maar het was je moeder, begrijp ik.’ Alsof dat alles verklaarde.
Hij lachte vriendelijk naar me.
De hele weg naar huis haatte ik mezelf.

zondag 13 januari 2013

Onderweg

Vannacht miste ik opnieuw het vliegtuig. Ik zat al in een taxi naar de luchthaven toen ik ontdekte dat ik mijn bagage in het hotel had achtergelaten. Ach, het zijn maar oude kleren, dacht ik. Maar mijn paspoort zat er ook bij, en mijn ticket. Er zat niks anders op dan teruggaan, ook al zou ik daardoor het vliegtuig missen.

Soms ben ik al op de luchthaven – een immense luchthaven, overal balies, roltrappen en glas – en iedereen kent de weg, behalve ik, en niemand kan me vertellen waar ik heen moet. De gate ligt zo ver weg dat ik er met een bus heen moet, over de snelweg, door de polder, en dan blijken we er al voorbij te zijn en is de buschauffeur vergeten te stoppen. Ik ga het zo niet halen, denk ik. Ik ga mijn vlucht missen en dit is de laatste vlucht, als ik deze mis, kom ik nooit meer thuis.

Als ik geen vliegtuigen mis, mis ik wel bussen of treinen. Regelmatig bevind ik me in een klein dorp in het uithoek van het land waar ik op zoek moet naar de laatste bus die me naar een treinstation kan brengen. Ik zou misschien een hotel in de buurt kunnen zoeken, maar liever niet, want ik heb de poes bij me, in haar mandje, maar geen brokjes, laat staan een kattenbak.
Als ik eindelijk op het station ben beland, blijkt dat ontelbaar veel perrons te hebben, ook onder de grond, in betonnen kelders, en op andere plaatsen waar je ze niet verwacht, maar nergens staat aangegeven waarvandaan de trein naar Amsterdam vertrekt.

Andere keren droom ik dat ik op een verlaten dijk op een bus sta te wachten die maar eens per drie uur komt en dan, zoef! aan me voorbijrijdt.

Soms zijn er geen vervoersmiddelen en moet ik lopen. Maar dat gaat moeilijk op één schoen. Op naaldhakken. Op blote voeten in de winter.

Altijd maar onderweg en nooit ergens aankomen, je zou er moe van worden.

vrijdag 11 januari 2013

Nadenken

Ik las een interview met Bram Bakker die elke ochtend een stuk gaat hardlopen. Als je hardloopt kun je niet nadenken, zegt hij. ‘Probeer maar eens tijdens het rennen te hoofdrekenen: 1369 min 37 min 37 min 37. Lukt niet hè?’
Ik lig in het water en denk na over de definitie van nadenken. Is nadenken sommen maken? Ik zwem en denk na over mijn boek, een blogstukje en ik registreer wat ik zie. Altijd dezelfde mensen zie ik, of dan in elk geval hetzelfde type mensen. De vriendinnen die kwebbelend naast elkaar zwemmen, bijna verticaal. De man die het water aanvalt alsof het de vijand is. De grote gespierde neger die tijdens het borstcrawlen iets sierlijks doet met zijn handen, alsof hij zwemmen met ballet combineert. De oudere man die stoïcijns baantjes trekt op zijn rug, in een schuine lijn, zonder op of om te kijken, hoe druk het ook is. Het zijn altijd mannen die woest water opwerpen of stoïcijns rugzwemmen hoe druk het ook is. Mannen durven dat, die durven ruimte in te nemen. Als ze zitten, als ze staan, als ze praten. Zelfs hun dromen nemen meer ruimte in dan die van vrouwen.
Aan al die dingen denk ik onder het zwemmen. Zwemmen is geen hardlopen, dat blijkt maar weer eens. Zelfs het nummer van mijn kluisje vergeet ik nooit, ook niet als het 81 is of 63, en ik het ’s morgens bij aankomst slaperig heb ingetoetst. Maar als ik thuiskom is mijn hoofd leeg, altijd en precies op tijd.

dinsdag 8 januari 2013

Clinch

Via via hoorde ik dat iemand met wie ik al een poosje in de clinch lig, het wilde bijleggen. Ik ken meer mensen die met die persoon in de clinch liggen en dat maakt het liggen draaglijker, helemaal als over die persoon ook nog dingen worden gezegd als: ‘Ach, die kan gewoon geen sorry zeggen.’
Geen sorry kunnen zeggen is wel ongeveer zwakheid op z’n grootst.
Ik kom uit een gezin waar nooit sorry werd gezegd. Ik nam me voor later nooit zo zwak te worden. Ik zeg dus heel vaak sorry, ook als het niet mijn schuld is. Soms zeg ik sorry om een sorry bij de ander af te dwingen, want als je sorry zegt, zegt de ander al snel: ik ook sorry.
Dat is het mooie van sorry zeggen, je krijgt vaak meer dan je geeft.
Ik ben kortom, een fan van sorry zeggen en bijleggen, dus toen ik hoorde dat degene met wie ik in de clinch lag, het wilde bijleggen, was ik meteen voor.
Maar toen dacht ik verder, voorbij het moment van bijleggen. Ik dacht: dan heb ik die persoon ook weer in mijn leven, en dat wil ik helemaal niet. Ik wil sorry zeggen en sorry horen, elkaar lachend en huilend in de armen vallen, maar daarna wil ik geen contact meer. Ik wil een bruiloft, maar geen huwelijk. Zoiets.
Maar dat mag natuurlijk weer niet.

zondag 6 januari 2013

Het etherische meisje

Ik las weer eens een boek over het etherische meisje. Er bestaan veel boeken over etherische meisjes. Boeken en films. Het zijn meisjes die niet volwassen willen worden, of het misschien wel willen, maar niet weten dat het kan, want ondanks dat ze Proust en Dostojevski lezen, zijn ze niet heel slim. Ze zijn vluchtig en ongrijpbaar, vandaar dat ik ze etherisch noem. Ze zijn adembenemend knap, maar vooral lekker gek. Ze dragen korte rokjes en twee verschillende kleuren kousen. Ze staan midden in de nacht op om pannenkoeken te bakken, of om de kamer te behangen. Naakt, of alleen gekleed in een oud T-shirt van hem, de hoofdpersoon (etherische meisjes zijn zelf nooit de hoofdpersoon), een kleurloos type waar niemand oog voor heeft, behalve zij.

Het etherische meisje moet worden gered, gekoesterd en beschermd. Ze loopt in zeven sloten tegelijk. Ze barst in huilen uit bij het zien van een dood lieveheersbeestje, en dan kan alleen hij haar troosten. Met seks, uiteraard, maar daar heeft ze gelukkig altijd zin in.

Uiteindelijk verlaat ze de hoofdpersoon altijd voor iemand anders, een opschepper, een leeghoofd, een enorme lul (met een heel klein pikkie). Etherische meisjes maken nu eenmaal geen verstandige beslissingen. Dat hoort niet bij ze. Dat zou afbreuk doen aan wie ze moeten zijn.

vrijdag 4 januari 2013

Nacht

Midden in de nacht werd ik wakker van gebonk tegen mijn voordeur. Het was een onrustige nacht geweest. Veel geschreeuw, gejoel, gekletter van omvallende fietsen. Ik was uit eten geweest, de gesprekken zaten nog in mijn hoofd, de wijn zat nog in mijn lijf. Toen ik wakker werd lag ik overdwars in bed. Ik bleef naar het gebonk liggen luisteren. Het klonk alsof er iemand naar binnen wilde die was vergeten dat hij naar binnen wilde.

Dronken mensen drukken ’s nachts soms op mijn bel. Of ze gaan onder mijn slaapkamerraam staan zingen. Op een zomernacht zaten er twee meisjes met een gitaar op het trapje van mijn voordeur. Ze zongen, met ijle stemmen, en plukten wat aan de snaren. Een lied kon je het niet noemen. Ik trok een badjas aan en ging naar beneden. Toen ik de voordeur opendeed, tuimelden ze bijna naar binnen. Ze schrokken zich kapot. ‘Sorry als we u wakker hebben gemaakt,’ stamelden ze. Ze waren hooguit zestien. Ik vroeg me af waar hun ouders waren. Misschien lag de vader met de au pair te neuken en maakte de moeder een chakrareis door India. Dat soort meisjes leken het me. Maar schijn kan natuurlijk bedriegen.

Ondertussen ging het gebonk beneden verder. Ik vroeg me af wat ik moest doen. Of ik mijn hoofd door het raam zou steken. Ik had geen zin om me kenbaar te maken. Ik liep naar de gang en pakte de hallofoon – die zo heet omdat je er hallo? door zegt. Dat heb ik me ooit laten vertellen door een reparateur, want hallofoons gaan altijd kapot. Die van mij doet het op raadselachtige wijze nog steeds. Ik bracht het spreekgedeelte vlak bij mijn mond en zei zacht maar dwingend: Ga… weg.
Buiten op straat hoorde ik mijn stem. Het klonk angstaanjagend. Het gebonk stopte. Ik ging terug naar bed en de rest van de nacht bleef het stil. Doodstil.

woensdag 2 januari 2013

Terug

Ik ben er weer. Terwijl ik dit tik moet ik denken aan een vriendin, of eigenlijk het driejarig dochtertje van die vriendin, die ooit mijn trap op klauterde onder het uitroepen van de woorden: ‘Hier ben ik!’ Alsof ik weken naar haar komst had zitten uitkijken. Ontroerend, zoveel zelfvertrouwen. Vooral omdat je weet dat het in de jaren daarna langzaam zal verdwijnen, en er een moment gaat komen waarop het meisje (want zo zijn meisjes) zal gaan denken: zit er hier eigenlijk wel iemand op mij te wachten?
Ik ben er weer dus. Voor het geval het u ontgaan is, ik was even weg. Anderhalve maand om precies te zijn.

Ik las een stuk van Jeffrey Eugenides, de schrijver van The Virgin Suicides - en dat is een heel mooi boek. Schrijven gaat beter als je dood bent, zei hij. Als je je terugtrekt van alles en iedereen. Je moet doodgaan, maar je ogen openhouden. Vergeten dat de wereld toekijkt.
Mijn uitgever zei twee maanden geleden ongeveer hetzelfde, hoewel hij het niet over doodgaan had. Hij had het over Facebook en mijn blog, en literaire avondjes en zo. Dat het misschien beter was als ik die dingen even liet voor wat ze waren. Zodat ik me helemaal kon concentreren op mijn boek. Ja, misschien, zei ik, zette mijn blog stil en werd iets minder sociaal. En daarmee vloog mijn laatste beetje concentratie het raam uit. Probeer dan nog maar eens te werken aan een boek. Een boek dat ook nog als werktitel ‘De kunst van het ontsnappen’ had. Elke dag opende ik het. Soms verplaatste ik een komma. Maar daar bleef het wel zo’n beetje bij.

Op kerstavond sprak ik een schrijver die van Facebook was afgegaan, maar wel was blijven bloggen. Juist was blijven bloggen. Tekst genereert tekst, zei hij. Bloggen is je hersens warm laten lopen, en vanuit beweging kom je sneller op gang dan vanuit stilstand.
Dit zijn mijn woorden, maar hij zei ongeveer het zelfde.

Twee dagen later, na anderhalve maand van gelummel, schreef ik dit stukje. En onmiddellijk daarna schreef ik drie zinnen voor mijn nieuwe boek die me zo waarachtig voorkwamen dat ik er tranen van in mijn ogen kreeg. Eindelijk kan ik het, dacht ik, eindelijk weet ik wat schrijven is. Goed, het waren drie zinnen, en daarna werd er weer langdurig naar het beeldscherm gestaard, maar toch.

Nu ben ik er weer dus. Met een stukje van niks, waar ik ook nog veel te lang over heb gedaan, maar ik moest vanuit stilstand op gang komen. De komende tijd probeer ik in beweging te blijven.