vrijdag 29 juni 2012

Hè hè

Ik lag in het park tussen de konijntjes. Opeens vond ik het mooi geweest met binnenzitten en tikken. 'Je moet er maar niet te veel op letten,' zei ik, 'maar ik ga waarschijnlijk de hele tijd hè hè zeggen. Dat gaat vanzelf.'
We ontkurkten de fles wijn, besmeerden een broodje.
'Hè hè,' verzuchtte ik, 'hier was ik even aan toe.'
De zon scheen. Er was geen kip in het park. Vier eenden op rij stonden naar ons te kijken.
'Hè hè,' zei ik.
We gingen languit liggen en keken naar de konijntjes die door het gras huppelden. Er vielen drie spatjes, maar het noodweer dat was voorspeld bleef uit. De zon ging onder, vogels begonnen te zingen. Ik zei: 'Fiewiet.'
Toen het donker was zochten we met behulp van een fietslampje onze spullen bij elkaar.
'Hè hè,' zei ik, 'dat was relaxed.'
Om half 1 's nachts reed ik de binnenstad weer in. Bij het Waterlooplein was een auto op een tram gebotst. En even verderop was een woonboot ontploft. Maar ik lag in het gras en had niks gemerkt.

vrijdag 22 juni 2012

Thuis

Bijna alle vragen die beginnen met ‘waar was je toen…’ kan ik beantwoorden met: thuis. De moord op Fortuyn, de moord op Theo van Gogh, het ongeluk van Lady Di, 9-11: thuis. Ik ben graag thuis. Er is maar één ding fijner dan thuiszijn, dat is thuiskomen. Thuis bestaat bij de gratie van weg.

Als het warm is, zoals nu, moet je niet thuiszitten. Dan moet je naar buiten. Mensen vinden je zielig als je binnenblijft, vooral mensen die voor hun werk binnen moeten zitten. ‘Jij kunt lekker naar buiten,’ zeggen ze dan, ‘met je laptop op een terrasje.’ Ik zeg dat ik geen laptop heb.
‘Of met een uitdraai in het zonnetje gaan zitten. Heerlijk, ik zou het wel weten.’
Zij zouden het wel weten, maar ik wil niet naar buiten, buiten heerst de onrust. Ik wil binnen zitten, achter mijn computer, in mijn cockpit, nergens anders. Ook als er niks te werken valt. Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat naar mijn vertrouwde beeldscherm staren. In het rustgevende licht.
Een computer is ook een soort thuis, eentje waar ik feilloos de weg ken. Daarom koop ik meestal pas een nieuwe als de oude op sterven na dood is. Werken op een nieuwe computer is als wennen in een nieuw huis, in een andere buurt. Als naar buiten moeten in een andere buurt zonder ooit terug naar huis te kunnen. De hel.

zondag 17 juni 2012

Toekomst

In de column van Arjan Peters in de Volkskrant lees ik over Johannes, de assistent van Arnon Grunberg, die ‘lange tijd model was bij Wehkamp en diverse andere postorderbedrijven uit binnen- en buitenland’. Peters heeft veel met Johannes gemaild, maar vraagt zich af of hij wel bestaat. Is Johannes een personage van Grunberg?

Ik herinner me Johannes meteen weer.
Zes jaren geleden stuurde ik Arnon Grunberg een mailtje met het verzoek iets te doen voor een literaire website die ik beheerde.
Johannes, kun je hier even naar kijken en me adviseren? schreef Grunberg een paar dagen later. Hij verzond de mail alleen niet naar Johannes, maar naar mij. Ik zat achter mijn computer en zag het mailtje binnenkomen. Ik reageerde onmiddellijk.
Zou het kunnen dat je inplaats van op forward op reply hebt gedrukt?
Ik drukte op send en wachtte. Er kwam vrijwel onmiddellijk een bericht terug.
Dat is heel goed mogelijk.
Ik mailde iets terug, en daarna mailde hij weer iets terug, en toen mailde ik weer, en toen werd het stil. Het had in totaal niet langer dan tien minuten geduurd, maar al die tijd dacht ik: Ik! Mail! Met! Arnon! Grunberg! Ikmailmetarnongrunberg! Ikmailmetarnongrunberg! Ikmailmetarnongrunberg!

Soms gebeurt er iets waarvan ik, terwijl ik het onderga, al weet dat het iets wordt dat me altijd bij zal blijven. Dan grijp ik in. Ik ga erboven hangen en bekijk het van een afstandje, want van een afstand zie je alles beter. Op zo’n moment lopen heden en toekomst even door elkaar.

Ik dacht dat het met deze gebeurtenis ook zo zou gaan, maar dat was niet zo, ik vergat hem. Ik heb er niet meer aan gedacht tot ik vandaag de column las waarin Johannes werd opgevoerd.

Hoe kan het dat ik het was vergeten? Misschien doordat de gebeurtenis werd overschaduwd door een andere gebeurtenis, een paar weken (maanden?) eerder, toen ik de winnaar werd van een krankzinnig moeilijke Tirza-prijsvraag en uit handen van Grunberg een Macbook in ontvangst mocht nemen. Ik was erg blij met de Macbook, maar niet verrast. Ik had namelijk van te voren besloten dat ik zou gaan winnen. Een besluit dat me wel even had verbaasd, want ik ben niet zo’n winnaar, maar toen het eenmaal was genomen, kon ik me er wel in vinden. Op het moment dat Arnon Grunberg op het podium het briefje uit zijn jasje pakte met daarop de naam van de winnaar, wist ik, in de zaal, dat het mijn naam was. Ik wist het al voordat hij het briefje had geschreven, voordat hij het pak had aangetrokken, misschien zelfs nog voordat hij het pak had gekocht. Ik kon het niet weten, maar ik wist het. Soms lopen het heden en de toekomst gewoon even door elkaar.

donderdag 14 juni 2012

Drol

Ik wilde eigenlijk niet gaan. Ik wil alleen maar schrijven. Ik ben bezig aan de laatste hoofdstukken. Af moet het, af. Ik ben er bijna, het gaat als een trein. Als ik stop val ik waarschijnlijk dood neer. Maar dat geeft niet, dan is het boek der boeken geschreven.

Ik ga voor het eerst uit mijn nieuwe boek voorlezen. Als ik in de Balie aankom en de andere schrijvers zie begint er opeens iets te wankelen. Er is een schrijver wiens boek tien drukken heeft gekregen, een dichter wiens bundel is bekroond en de koning van het zeer korte verhaal, die altijd de lachers op zijn hand krijgt. Ik ben Marieke, tien jaar en ik doe Woody Woodpecker na.

Tijdens het inleidende praatje is er nog niks aan de hand, ik vertel over mijn nieuwe boek, het boek dat geschreven moest worden, maar dat ik niet eerder kon schrijven. Omdat ik het nog niet herkende als verhaal, omdat ik de techniek om het te schrijven nog niet beheerste. Ik lul als Brugman. Het voorlezen gaat goed. Maar als ik klaar ben valt me iets op. Niemand klapt.

Ik luister naar de andere voordrachten en dan zie ik het. De anderen hebben prachtige teksten, goed geschreven stukken die ergens over gáán. Ik heb een drol. Een platgetrapte drol.

Niemand zegt het, maar ik weet dat ze het allemaal hebben gehoord. Na afloop word ik ontweken. Af en toe zie ik een medelevende blik mijn kant op gaan, maar niemand zegt iets. Iedereen vermijd het onderwerp van de drol.
De wijn smaakt naar metaal. Een vriendin mailt dat ze het prachtig vond. Uit medelijden natuurlijk, maar toch lief.
Ik voer een gesprek over schrijven met de schrijver van de tien drukken.
‘Waarom dóén we dit eigenlijk?’ zegt hij lacherig.
‘Omdat we niks anders kunnen,’ zeg ik.
Vanuit de hoek steekt Woody Woodpecker zijn duim omhoog. ‘Hèhèhè... hèhè.’

Dat heb ik ook altijd na zo’n avond, mailt een schrijvende vriendin de volgende ochtend.
Maar dat kan zij makkelijk zeggen, zij maakt geen drollen.
Het document Nieuw boek blijft ongeopend. Vlak naast de prullenmand staat het op mijn bureaublad. Ik breng de dag door met het vergelijken van prijzen van vliegtickets. Barcelona, Malaga, Palermo, Catania.
Ik ben acht en ik doe Roadrunner na. Miep miep… woesssj.

zondag 10 juni 2012

Man, Woman, Wild

Myke en Ruth zijn gedropt in de jungle. Dat doen ze vaker, zich laten droppen. In sneeuwlandschappen, in woestijngebied, in dichtbegroeide oerwouden.
Myke en Ruth zijn een stel. Ruth was televisieomroepster en Myke was iets stoers bij de marine. Maar nu laten ze zich droppen. Myke leert Ruth overleven, en ons daarmee ook, want wij mogen meekijken.
‘Het belangrijkste,’ vertelt Myke elke week opnieuw, ‘is dat je voedsel, drinkwater en een schuilplaats vindt.’
‘Voedsel, drinkwater en een schuilplaats,’ herhaalt Ruth.
Voedsel is een relatief begrip, weet ze dan al. Myke heeft zojuist een dikke slang gedood. Ook dikke slangen kun je eten. Vol afgrijzen kijkt ze toe hoe hij de slang ontvelt.
‘Hoe kan het dat hij maar blijft kronkelen?’
‘Dat is zijn instinct, baby.’
‘Instinct?’ roept Ruth uit. ‘Dat beest is dood, hoe kan het dan nog instinct hebben?’
Myke haalt zijn schouders op. Voor hem zijn de raadsels van de natuur allang geen raadsels meer.

‘We hebben dringend vocht nodig, we hebben vandaag alleen nog maar wat cactussap gedronken,’ zegt Myke. ‘Ik ga naar de wc.’
‘Oké,’ zegt Ruth. Onder haar haltertopje piepen twee felroze bh-bandjes uit.
‘Nee, dat zeg ik niet. Ik zeg: ik ga naar de wc. We hebben vocht nodig.’
‘Je wilt dat ik je pis drink?’ roept Ruth uit. ‘Maar… ik denk dat ik dan moet overgeven!’
‘Dat is een probleem,’ zegt Myke in de camera, ‘want als je overgeeft, verlies je nog meer vocht.’
Hij draait ons zijn rug toe en voert wat handelingen uit op kruishoogte.
‘O god…’ kreunt Ruth, als Myke haar een bakje schuimend vocht aanreikt. Hij grijnst. Ruth neemt een slok en begint meteen te kokhalzen. ‘Het ruikt net als wanneer ik ’s morgens de badkamer binnenkom!’
Myke kijkt haar streng aan. ‘That’s a little too much information, missy.’

Even later bedwingen ze in een zelfgebouwde kano een woest kolkende rivier.
‘Ik heb diep respect voor my wife,’ zegt Myke tegen de camera.
Achter hem kreunt Ruth vertederd. ‘Als ik niet zo bang was om om te slaan zou ik je kussen.’

donderdag 7 juni 2012

Huis

Ik was op een tentoonstelling over monumentale woningen in Amsterdam. Statige panden met prachtige keukens, vloeren en plafonds.
Ik woon ook in een monumentaal pand. Dat is tegelijk het enige aardige dat er over mijn woning te zeggen valt. Ook monumentale panden komen in alle soorten en maten.

Op Woningnet ben ik gepromoveerd van ‘heel slecht’ naar ‘slecht’. Dat verwijst naar mijn slaagkans op een andere woning. Een enkele keer scoor ik ‘gemiddeld’. Meestal gaat het dan om nieuwbouw in Nieuw-Sloten of een flat in Buitenveldert.
‘Jij wil natuurlijk alleen in de binnenstad wonen,’ zeggen mensen die niet kunnen geloven dat ik maar geen woning krijg aangeboden.
Het moet wel aan mij liggen.

Ik doe mee aan de Lotto met de huisnummers van woningen waar ik me ooit thuis gevoeld. Maar Lottocijfers gaan maar tot 44, dus 86 en 359 kunnen niet meedoen. Misschien dat ik daarom nooit win.

Ik bezocht een huis aan een gracht, niet ver hier vandaan. Het had een zwembad in de kelder, dik Tuschinki-tapijt in de gangen en een dakterras met uitzicht over de hele binnenstad. Ik probeerde me voor te stellen dat ik er zou wonen, dat het kon, dat het mocht, dat ik rijk was of het zomaar had gekregen, maar ik stuitte op een groot niet-willen. Een huis moet je passen, net als een jas.

Ik woonde ooit in een heel mooi huis. Vanaf de eerste dag was ik bang het kwijt te raken. Verbeeld je maar niks, zei ik vaak tegen mezelf, dit huis is veel te mooi voor jou.
Ik kom er nog wel eens langs. Soms zie ik vreemde mensen achter de ramen. Dan voelt het onverwacht heel erg als mijn huis.

Als kind tekende ik huizen zoals de meeste kinderen dat doen, een deur, een raam met een gordijntje, een puntdak met een rokende schoorsteen. Ik wist heus wel dat je ook andere huizen had, dat een huis alle vormen kon aannemen. Maar ik wilde een gewoon huis. En eigenlijk wil ik dat nog steeds. Ik loop al veel te lang rond in een niet-passende jas.

woensdag 6 juni 2012

Rozen

Op de avond dat ik het uitmaakte kreeg ik een bos rozen van hem. Hij wist van tevoren niet dat ik het zou gaan uitmaken, wat van de rozen onbedoeld een afscheidsboeket maakte. Nadat ze waren uitgebloeid hing ik ze te ondersteboven te drogen. Maar ze vielen naar beneden, verloren alsnog hun blaadjes, de poes ging ermee aan de haal, en uiteindelijk bleef er zo'n zielig bosje over dat ik het maar weggooide. Toen ik ze in de vuilnisbak duwde prikte ik me aan een doorn. Het bloedde enorm.

Ik moest denken aan een eerdere liefde, die aan het water woonde. Met regelmaat dreven er rozen onder zijn raam voorbij, hele bossen rode rozen, losjes bijeengehouden door de stroom. Waar ze vandaan kwamen was onbekend.
'Misschien heb je een bewonderaarster,' zei ik.
'Ja, jij toch?' zei hij.
Maar ik was het niet.

Wat is erger, afwijzen of afgewezen worden? Ik kom er maar niet uit.

Op mijn eerste verjaardag na onze breuk kreeg ik van mijn grote ex, die onmiddellijk een nieuwe vriendin had gevonden, een gereedschapskist cadeau. Het was aardig bedoeld.

zaterdag 2 juni 2012

Surrealisme

Hij zegt: De man bij wie ik net was is een patafysicus.
Ik zeg: O, van de patafysici.
Hij zegt: Weet je wat dat zijn?
Ik zeg: Nee, eigenlijk niet.
Hij zegt: De opvolgers van de surrealisten.
Ik zeg: Dadaïsten?
Hij zegt: Nee, surrealisten.
Ik zeg: O.

Ik zeg: De schappen in Albert Heijn waren leeg. Niet een beetje leeg, alsof ze niet bijgevuld waren, maar compleet leeg. Zelfs het melkschap was leeg, er stond alleen nog geitenmelk. En op sommige schappen zaten kleine ronde stickertjes. In verschillende kleuren, alsof het codes waren. Is het soms een actie?

Hij zegt: Heb je die sirenes gehoord in de stad? Kruispunten waren afgezet en er stond heel veel politie bij. Overal reden politiewagens, brandweerwagens en ziekenwagens met lachende kinderen erin.
Hij zegt: Dat doen ze blijkbaar eens per jaar.
Hij zegt: Ik vind dat eigenlijk niet kunnen.

Ik zeg: Hoe rijdt je auto?

Hij heeft vorige maand een auto gekregen. Er werd aangebeld en voor de deur stonden een cameraman en een presentator.
‘We hebben begrepen dat jouw auto zo gammel is,’ zei de presentator, ‘dat hij niet eens meer door de APK-keuring komt.'
Mijn vriend lachte. ‘Zo erg is het niet, hoor.’
De camera werd stilgezet. ‘Ja wel,’ zei de presentator, ‘zo erg is het wel. Je auto komt niet meer door de keuring.’
‘O.’
De camera draaide weer.
‘En we hebben ook gehoord dat je elk weekend honderden kilometers rijdt om je ouwe, zieke moedertje te bezoeken,’ zei de man met de microfoon.
‘Nou… niet elk weekend hoor.’
Opnieuw werd de camera stil gezet. ‘Zeg dat nou wel,’ zei de presentator, ‘anders gunnen de kijkers je die auto niet.’
‘Welke kijkers,’ zei de vriend. En toen: ‘Welke auto?’
‘Die je straks van ons krijgt.’
Daarna werd hij meegenomen naar de plek waar zijn nieuwe auto stond. Uit portieken van woningen kwamen blij kijkende familieleden tevoorschijn springen. Die hadden zich daar verstopt.
Hij zegt: ‘Ik was eigenlijk best gehecht aan mijn ouwe bak.’
Ik zeg: ‘Wil je nog een toostje?’