zaterdag 31 december 2011

Gerard Reve

Het ging al een poosje niet zo goed met haar, maar volgens haar moeder had ze met kerst een opleving gekregen en kon ik best naar haar toe op oudejaarsavond.
Ik had geen zin in feest. De avond daarvoor had ik mijn poes laten afmaken en ik wilde eigenlijk het liefst thuis op de bank blijven zitten met oudejaarsavond, maar dat was sneu, dat zag ik zelf ook wel. Toen dacht ik aan haar.

Dat ze de telefoon opnam leek me een goed teken. Net als het uitblijven van de instructie om in codetaal te praten omdat de BVD de telefoon afluisterde. Ze klonk redelijk normaal, maar dat zei niet altijd wat, ze kon de boel goed bedotten. Ik had inmiddels al een aantal psychoses van haar meegemaakt en kende de symptomen. Het begon er meestal mee dat ze katholiek wilde worden, ‘net als Gerard Reve.’ Dan volgden de tirades. Ze had een aantal stokpaardjes. Dingen waar ze zich alleen over opwond als ze ‘niet goed’ was. Eén ervan was het milieu. Maar geen van die dingen kwam ter sprake aan de telefoon, en ze vond het leuk als ik langskwam.

Ik arriveerde om een uur of acht. Ze deed de deur open in een bonte mix van kleren, met paarse oogschaduw tot aan haar wenkbrauwen en begon verlegen te lachen toen ze me zag. De katten streken langs mijn benen, gingen op hun achterpoten staan om kopjes te kunnen geven aan mijn hand. Binnen hing een penetrante kattenpislucht. Ik kon zien dat ze had willen opruimen, maar halverwege was gestrand.
‘Ik heb oliebollen mee,’ zei ik, ‘en champagne.’

We dronken thee, aten oliebollen en keken tv. Het was best gezellig. Op tv zongen Nederlandse artiesten liedjes onder vallende nepsneeuw.
‘Baart het jou geen zorgen dat het zo warm is buiten?’ zei ze, ‘dat is toch niet normaal in deze tijd van het jaar?’
‘Hm,’ zei ik, op mijn hoede.
‘De aarde warmt op, dat is toch overduidelijk? En dan zijn er nóg mensen die het broeikaseffect ontkennen.’ Ze pakte de afstandsbediening en zapte venijnig naar een ander kanaal. ‘Weet je wat ik ook zo hypocriet vind? Mensen die Groen Links stemmen maar wél met het vliegtuig op vakantie gaan.’
‘Eh-huh,’ zei ik, en zapte verder.
We keken een poosje naar een compilatie van De tv draait door.
‘Jij bent ook niet gelovig opgevoed, hè,’ zei ze toen. ‘Ik ook niet, en dat neem ik mijn ouders erg kwalijk. Maar ik ben onlangs bij een kerk langs gegaan en nu ga ik katholiek worden, net als Gerard Reve.’
‘Zullen we anders alvast de champagne openmaken?’ zei ik. Het was half tien.

Om twaalf uur wensten we elkaar een gelukkig nieuwjaar. Om kwart over twaalf gingen we naar bed. Zodra het licht uit was begon ze te praten, mompelend, slechts een enkel woord verstaanbaar. ‘Hypocriet!’ riep ze een keer.
Uiteindelijk pakte ik mijn logeermatrasje op en legde het in de woonkamer. Nog heel lang lag ik op mijn rug naar het plafond te kijken, dat telkens oplichtte door vuurwerk. Uit de slaapkamer klonk gelach.

maandag 26 december 2011

Te rood, te kort, te bloot

Tijdens de eerste kerst bij de familie van mijn nieuwe liefde zakte ik door de wc-bril. Het gebeurde tussen het hoofd- en het nagerecht. De hele familie plus aanhang had zich verzameld in het huis van mijn nieuwe schoonmoeder. Ik was weken zenuwachtig geweest voor dit moment. Omdat de familie van mijn nieuwe liefde zo ver weg woonde zouden we drie dagen blijven. Me een halve dag van mijn beste kant laten zien zou nog wel lukken, maar drie dagen?

We arriveerden op eerste kerstdag, in de middag. De rest van de familie was er al. Ik droeg een rood jurkje met een zwarte doorkijkblouse en een zwarte panty met kleine rode hartjes erop. Thuis voor de spiegel was ik erg tevreden geweest over die keuze, maar hier, tussen mijn nieuwe schoonfamilie zag ik meteen wat er niet aan deugde. Te rood, te kort, te bloot. En het maakte me ook nog eens heel dik.

Tijdens het voorgerecht zei ik nee tegen een tweede portie en tijdens het hoofdgerecht schepte ik niet teveel op. Ik wilde niet dat ze na afloop tegen elkaar zouden zeggen: logisch dat ze zo dik is, zoveel als die eet.

Na het hoofdgerecht ging ik naar de wc. Dat had zonet iemand anders ook gedaan, dus ik wist dat dit niet als onbeleefd werd beschouwd. Toen ik naar het wc-papier reikte voelde ik een klein, venijnig kneepje in mijn bil. Ik kwam overeind en zag dat de wc-bril was gebarsten. Ik wist zeker dat die barst er daarvoor nog niet had gezeten. Ik had hem veroorzaakt, met mijn dikke kont.
Een wanhopig gevoel overviel me. Tot nu toe was alles zo goed gegaan. Ik had geïnteresseerde vragen gesteld, helpen afruimen, niet te hard gelachen, niet te veel gedronken, en ik kon zien dat ze me hadden vergeven dat ik een veel te korte, veel te rode, veel te blote en bovendien dikmakende jurk aan had. Maar toen brak ik hun bril.
Ik bleef zitten, me afvragend wat ik moest doen. Het meteen opbiechten? Het verzwijgen? Nee, ik moest het zeggen. Maar toen ik terugkwam in de kamer werd net de monchoutaart op tafel gezet. Dit leek me niet het juiste moment om over een kapotte wc-bril te beginnen. Daarna vertelde iemand een lang verhaal over een familielid met kanker, en ook dat leek me geen goed moment.
Toen stond een zwager op om naar de wc te gaan. Ik wist dat ik het nu moest zeggen. Maar ik zei niks.
Toen de zwager terugkwam zei hij: ‘Ma, je wc-bril is gebroken, is dat allang zo?’
Ma keek hem geschrokken aan. ‘Gebroken? Wat bedoel je, gebroken?’
‘Er zit een barst in, dwars over de bril. Hij breekt zo in tweeën.’
Ma luisterde verschrikt. ‘Weten jullie daar iets van?’ Ze keek de tafel rond. Iedereen schudde zijn hoofd. Ook ik. Ik kon nu moeilijk nog zeggen: O ja, dat was ik, ik ben door uw bril gezakt.
Toen zei de vrouw van de zwager: ‘Je bent er gewoon doorheen gezakt met je dikke kont.’
‘Welnee,’ zei de zwager, ‘dan had ik dat toch wel gemerkt?’
Maar nu riep iedereen lachend: ‘Ja, je bent er gewoon doorheen gezakt, haha, jaaa!’ En ook ik ging van, ‘Jaha, echt wel!’
De hele avond bleven we hem ermee pesten. Pas toen iedereen naar huis was, behalve mijn vriend en ik, zei mijn nieuwe schoonmoeder: ‘Het was anders best een dure bril.’

vrijdag 23 december 2011

Lever

Als kind lustte ik alles, op één ding na. Lever. En dat aten we zeker eens in de veertien dagen. Kippenlevertjes met rijst en gebakken banaan. Op een of andere manier overviel het me altijd weer, wat waarschijnlijk meer met effectief verdringen te maken had dan met iets anders.
Dit keer was het mijn broertje die het verraadde. Ik trof hem in de badkamer, waar hij zijn handen stond te wassen voor het eten. Zijn gezicht stond ernstig, alsof hij zich van zijn taak bewust was, en vastbesloten was die te volbrengen.
Even later zat ik boven een bord rijst met bakbanaan en lever. Ik haalde diep adem en dacht aan wat mijn opa had gezegd toen ik olijven wilde leren eten: ‘Je moet tegen jezelf zeggen, mmm, wat is dit lekker. Eerst zal je het niet geloven, maar bij de vierde of vijfde hap vind je het opeens niet gek meer smaken en ga je het warempel lekker vinden.’
Ik sneed een klein stukje lever af en dacht: mmm, wat is dit lekker. Ik dacht het echt heel hard. Maar ditmaal werkte het niet. In mijn mond viel de lever uiteen tot een muffe smurrie die tussen mijn tanden kroop, en achter de plaatjes van mijn beugel. Ik kauwde en kauwde, maar in plaats van te slinken, leek de massa alleen maar groter te worden. Ik dacht niet meer aan olijven, ik dacht aan de stinkende, donkere klei die bovenkwam als je een schep heel diep in de grond stak. Mijn slokdarm maakte een raar geluid.
‘Stel je niet zo aan,’ zei mijn moeder.
Ik boog me over mijn bord, kauwde met lamme kaken verder.
‘Rechtop zitten.’ Mijn vader.
Ik rechtte mijn rug en gluurde naar mijn broertje, die met een bleek gezicht zijn bord leegat. Ik probeerde te slikken. Mijn keel maakte een spastische beweging. Ik hoestte zacht, met mijn hand voor mijn mond, en toen zat het levertje opeens in mijn hand. Ik schrok er zo van dat ik een paar tellen zo bleef zitten, met mijn hand voor mijn mond. Ik gluurde naar mijn ouders, maar die voerden een gesprek en letten niet op mij. Voorzichtig bracht ik mijn hand onder tafel. Met twee vingers taste ik naar mijn broekzak en duwde het levertje erin. Elk moment verwachtte ik een opmerking, maar het bleef stil, en toen ik dat merkte durfde ik hetzelfde te doen met de andere levertjes, en daarna was mijn bord opeens leeg.
Pas toen iedereen de tafel had verlaten, stond ik op. Er zat een bult in mijn broekzak ter grootte van een voetbal, hij gaf licht en maakt het geluid van een brandalarm, maar vreemd genoeg leek het niemand op te vallen. Langzaam liep ik de trap op naar de badkamer. Ik deed de deur achter me dicht en haalde de lever uit mijn zak. Het oogde al bijna niet meer als eten.
Toen hoorde ik iemand op de trap. Snel sloot ik mijn hand. De badkamerdeur ging open, mijn broertje en ik keken elkaar even aan met niets ziende blikken, daarna liep hij door naar de wastafel. Ik volgde hem met mijn ogen en wachtte tot hij zijn tandenborstel had gepakt. Toen opende ik mijn hand. ‘Kijk.’
Mijn broertje keek er geschrokken naar. ‘Wat ga je daar mee doen?’
‘Door de plee spoelen,’ zei ik stoer.
De ogen van mijn broertje werden groot. ‘Daar komen ze achter,’ fluisterde hij.
‘Welnee.’ Met een resoluut gebaar deed ik het deksel van de wc omhoog en gooide de levertjes in de pot.
Daar lagen ze, drie kleine drolletjes. Ik kan ze er nu nog uitpakken, dacht ik, zo vies is de wc niet, ik kan ze gewoon nog opeten.
Snel drukte ik de spoelknop in en liep de badkamer uit. Ik ontweek de blik van mijn broertje.
Op mijn kamer zette ik de radio aan. Ik trok de gordijnen dicht en ging op de rand van het bed zitten. De hele avond bleef ik zitten wachten op wat komen zou. Maar er kwam niks.

donderdag 22 december 2011

Lijstjes

In 2011 las ik 26 boeken; 13 romans, 5 verhalenbundels, 3 non-fictieboeken, 2 stripboeken, 1 jeugdboek, 1 novelle en 1 egodocument. 14 boeken waren van Nederlandse auteurs, 5 van Britten, 3 van Amerikanen, 2 van Vlamingen, 1 van een Duitse en 1 van een Fransman. 14 daarvan waren man, 12 vrouw. 10 boeken maakten een bijzondere indruk op me, 2 las ik maar half uit.

Juliet, naked – Nick Hornby
Constitutional – Helen Simpson
The Outsiders - S.E. Hinton
Vrijheid – Jonathan Frantzen
Calippo Cola – Owen Donkers
Normale Dagen – Esther Gerritsen
Het kabinet van de familie Staal – Yolanda Entius
Groener gras – Annelies Verbeke
De kippenjongen – Gerard van Emmerik
Lastmens – Elke Geurts
Brief aan mijn moeder – Ischa Meijer
Little Gods – Anna Richards
Wij dansen niet – Ellen Heijmerikx
Over de liefde – Doeschka Meijsing
Congo – David van Reybrouck
Alice – Judith Hermann
Pigeon English – Stephen Kelman
Legende van een zelfmoord – David Vann
Engeland is gesloten – Rob van Essen
Dictators op de thee – Guus Bauer
A Fair Maiden - Joyce Carol Oates
Pleidooi voor het treuzelen – Peter Delpeut
Een tijd voor empathie – Frans de Waal
Ik heet Oliva en daar kan ik ook niks aan doen – Jowi Schmitz
Stad van klei - Milan Hulsing
Philémon en de drenkeling van de A - Fred

maandag 19 december 2011

Barman

De barman hoorde alles. Elke keer als hij iets bij ons tafeltje kwam afleveren of ophalen viel er net zo’n zin. Zo’n zin waar je anders even mee wacht, omdat niet iedereen hem hoeft te horen. Maar wij wachtten niet, wij praatten gewoon door. Vrij hard ook, volgens mij. Hoge vrouwenstemmen.
We waren naar een voorstelling met waargebeurde verhalen geweest, er zaten mooie verhalen bij, heftige verhalen, grappige verhalen en één ongeloofwaardig verhaal, maar de beste waargebeurde verhalen werden na afloop verteld. En de barman viel met zijn neus in de boter. Binnen het bestek van één bord saté met friet en een koffie verkeerd leerde hij dingen over ons die zelfs goede vrienden niet van ons wisten. Maar hij gaf geen krimp. Hij zette glimlachend de borden voor ons op tafel, en haalde glimlachend de lege glazen op. En toen we vertrokken wenste hij ons nog een fijne avond. Nu lachte hij er breed bij.

zaterdag 17 december 2011

Waarzegster

‘Ik vind het wel raar,’ zegt de vriend, ‘je bent zo leuk. Lief, aardig, sexy, altijd opgewekt.’
‘Nou,’ zeg ik, ‘niet altijd hoor.’
‘Niet als je migraine hebt, natuurlijk. Maar verder toch wel. Ik begrijp echt niet dat jij geen relatie hebt.’
‘Je bedoelt, wat is er mis met me.’
‘Er is niks mis met je, tenminste niet wat ik kan zien.’
‘Ik ben niet heel makkelijk, hoor. Ik ben kritisch. Niet zó kritisch, maar wel... kritisch.’
‘Nou ja, ík vind je een heel leuke vrouw. Je hoeft maar te bellen, hè.’
‘Ja,’ zeg ik, ‘ja, haha.’ En dan: ‘Een waarzegster heeft me ooit voorspeld dat ik op mijn 46-e mijn grote liefde zal ontmoeten. Dat is volgend jaar.’
‘Kijk.’
‘Maar een andere waarzegster voorspelde me dat ik op mijn 46-e zal sterven.'
‘Het een sluit het ander niet uit,’ zegt de vriend.

woensdag 14 december 2011

Dieren

Ik denk veel aan dieren op het moment en ik heb constant de neiging over dieren te schrijven. Dat is misschien niet verwonderlijk, want ik lees Tijd voor empathie van Frans de Waal, over empathisch gedrag bij dieren, en ik kijk al een paar avonden achtereen naar Frozen Planet van David Attenborough.
Vanmorgen liep er een meisje van een jaar of twintig onder mijn raam door. Ze had een fiets aan de hand en gilde achterom: ‘Dat kan je toch wel gewoon zeggen? Je hoeft niet meteen te gaan schreeuwen!’ Een mannenstem riep iets terug wat ik niet verstond. Het meisje schreeuwde: ‘Bek houwen! Je moet gewoon je bek houwen!’ De man riep weer iets. ‘Ben je gek geworden of zo?’ gilde het meisje. Dat ging een poosje zo door.
Uit de tegenovergestelde richting kwam een groepje mensen aanlopen dat bestond uit zeven jongens en een meisje. Ze waren ook een jaar of twintig. De jongens bleven stoïcijns onder het geschreeuw, ze keken niet naar de man of het meisje, ze keken niet naar elkaar. Ze zeiden niks, ze liepen gewoon stug door. Alleen het meisje in de groep keek lacherig opzij, naar de jongen die naast haar liep. Maar die reageerde niet.
Stel dat het een groepje koningspinguïns was, dacht ik, of een troep bavianen, wat zou Frans de Waal er dan over hebben gezegd? Of David Attenborough?
Daarna ging ik aan het werk. Ik las over wat ik gisteren had geschreven en toen schreef ik een nieuwe scène. Niet over het meisje, haar ouders of haar opa en oma, maar over dieren. De eerste zin luidde: De moeder is allergisch voor alles dat haar heeft, daarom mag het meisje thuis alleen vissen houden.
En ik ontdekte dat vissen prima romanpersonages zijn.

dinsdag 13 december 2011

Benidorm

Dat jaar gingen we met kerst naar Benidorm, op uitnodiging van mijn opa en oma, die er elk jaar overwinterden. Mijn ouders wilden aanvankelijk niet. Benidorm, dat was het afvoerputje van het toerisme. Er waren geen musea, geen Romeinse opgravingen en er was geen één beroemde kunstenaar geboren. Bovendien kon je er niet kamperen.
Mij leek het de ideale vakantie. Met het vliegtuig. In een hotel. En de hele kerstvakantie op het strand liggen. Ik kon niet geloven dat we uiteindelijk echt gingen.

Op Schiphol kwam ik een meisje van school tegen, we bleken in hetzelfde vliegtuig te zitten. Op school zei ze me nooit gedag, maar nu kwam ze enthousiast naar me toe hollen. ‘Hoooooi,’ riep ze, en weg was ze weer. Even later kwam ze weer langs, gillend: ‘Ze willen de hele tijd foto’s van me nemen!’ Ze doelde op de twee jongens die achter haar aan renden.
‘O ja, haha, lastig,’ zei ik, alsof ik er alles van wist.

Benidorm bleek een stad van flatgebouwen te zijn, heel veel flatgebouwen. Ons appartement keek uit op andere appartementen, en naar de zee was het even zoeken.
‘Het is hier heerlijk,’ verzekerden mijn opa en oma ons. Mijn oma boog zich naar me toe en fluisterde: ‘Ik zat vanmiddag in de lobby en toen kwam er een man langs die zei: goedemiddag mevrouw.’ Ze ging weer rechtop zitten en schonk me een veelbetekenende blik. ‘Het was een heel keurige heer, hoor.’

Op eerste kerstdag nam mijn opa ons mee om kerstcadeau’s uit te zoeken in de stad. Mijn broer en zus hadden vrij snel iets gevonden, maar ik twijfelde nog. Ik was dertien en ik was in Benidorm, ik wilde geen kindercadeaus meer.
Toen zag ik ze. Zwarte velours pumps met een opengewerkte teen en een stilettohak. Ik dacht dat ik flauwviel, zo mooi vond ik ze.
‘Wil je die echt hebben?’ vroeg mijn opa. Ik knikte driftig van ja. En kreeg ze.

De rest van de kerstvakantie liep ik op hoge hakken door Benidorm. Ik zag de mensen kijken. Maar nooit zei er een man ‘goedemiddag’ tegen me zei, en ook renden er geen jongens achter me aan. Dat laatste had trouwens toch alleen maar problemen opgeleverd, op mijn tien centimeter hoge hakken.

woensdag 7 december 2011

Kerstverhaal

Kerst valt vroeg dit jaar. Het is nog donker als de wekker afloopt. Een uurtje later zit ik in de trein, tussen allemaal mensen die heel wakker ogen. Fris geschoren, strak in de make-up, met degelijke tassen vol beleidsstukken, contracten en notulen, zo stel ik me dat voor. In mijn tas zit een verhaal over seks en geweld, en een pakje kauwgum.

Bij Hilversum Noord moeten ze er allemaal uit. Toevallig. Ik laat me meevoeren door de mensenstroom, de weg over, het Mediapark op en denk: niemand weet dat ik normaal rond deze tijd nog in bed lig, ze denken dat ik gewoon een van hen ben.
We lopen met z’n allen naar het gebouw van de publieke omroep, zij gaan naar de lift, ik glip de kelder in. Daar word ik opgevangen door iemand van de productie.
‘Je bent de eerste, jij mag het spits afbijten,’ zegt ze, ‘koffie?’
‘Graag,’ zeg ik, ‘heel graag.’
Ik loop achter de presentator aan naar de studio. Het is er ongeveer dertig graden. ‘Zo,’ zegt hij, ‘we gaan een kerstuitzending maken.’

Na een uur sta ik weer buiten, met een knalrode kop van de warmte en de inspanning. In de hal zit de volgende schrijver al klaar met zijn kerstverhaal.

In de trein terug zit een man heel hard in zijn telefoon te schreeuwen. Ik kan niet verstaan wat hij zegt, want hij spreekt Turks. Om de paar zinnen zegt hij iets in het Nederlands. Steeds hetzelfde, ‘Alsjeblieft, schatje! Ik smeek je, schatje!’ De andere passagiers blijven stoïcijns voor zich uit kijken.
Als ik via het Damrak, met een chocoladecroissant in mijn hand, naar huis loop, wordt op de Dam net de kerstboom opgetuigd.

Uitzending: 28 december 21:00-22:00, Vpro De Avonden, Radio 6.

maandag 5 december 2011

Stress

Als ik binnenkom is de man van mijn masseuse er. Ze zitten naast elkaar, in de stoelen die gebruikt worden voor voetmassages en houden elkaars hand vast, de vingers vervlochten. Mijn masseuse is Chinees en getrouwd met een Nederlandse man. Ik schat hem een jaar of zestig. Hij praat plat Amsterdams en als er, zoals nu, collega’s van zijn vrouw bij zijn gooit hij er soms een woordje Engels tussendoor. ‘Kijk, Sinterklaas op tv. You know Sinterklaas?’
De collega’s giechelen. Ze giechelen om alles wat hij zegt. Alleen mijn masseuse giechelt niet. Zij spreekt Nederlands.
‘Komt het wel uit?’ vraag ik.
‘Ja ja, kom maar.’ Ze loopt voor me uit naar het dichtstbijzijnde hokje.
Ik kleed me uit en ze legt de warme handdoeken over me heen. Door de muur heen hoor ik de bromstem van de man en het gegiechel van de meisjes. De masseuse legt een sterke hand in mijn nek. ‘Ik geef je Japanse massage,’ zegt ze, ‘je zit helemaal vast.’
Na een minuut of tien begint haar telefoon te zoemen. Ze neemt op met één hand, met de ander blijft ze door kneden. ‘Uurtje,’ zegt ze, ‘ik ben nog bezig.’
‘Mijn man,’ verzucht ze als ze heeft opgehangen, ‘hij is zo jaloers.’
‘O jé,’ zeg ik. Aan de andere kant van de muur klinkt gegiechel.
‘Hij belt altijd: wat doe je? Waar ben je? Hoe lang nog? Ik heb stress door hem, altijd stress! Kijk…’ Ze gaat met haar rug naar me toe staan en trekt haar shirt omhoog. Haar rug zit onder de blauwe plekken. ‘Heeft mijn collega gedaan. Heel hard gemasseerd, goed tegen stress. Ik ben helemaal blauw!’ Ze giert het uit.
Haar telefoon begint weer te zoemen. ‘Ga maar vast koken,’ hoor ik haar zeggen, ‘er zit al groente in de pan.’
‘Hij kan in elk geval wel koken,’ zeg ik als ze heeft opgehangen.
‘Ja.’ Ze slaakt een diepe zucht.

zondag 4 december 2011

Drol

Halverwege de jaren tachtig sloot ik me aan bij de Anti Apartheidsbeweging. Ik was 18 en had op tv beelden gezien van rellen in Zuid-Afrika. De volgende dag had ik de telefoon opgepakt en de Anti Apartheidsbeweging gebeld. ‘Ik wil wat doen,’ zei ik, vol jeugdig idealisme.
‘O, eh, kom maar langs dan,’ zeiden ze tegen me.
Eerst wisten ze niet zo goed wat ze met me aanmoesten. Toen besloten ze dat ik samen met een ander meisje de jongerenafdeling kon gaan vormen.
Binnen no time liep de jongerenafdeling als een trein. We gaven interviews aan jongerenbladen en bedachten een actie tegen Holland International, die reizen organiseerde naar Zuid-Afrika, wat in die tijd echt niet kon. Maanden van voorbereiding gingen er aan die actie vooraf. Vlak voordat we hem wilden gaan uitvoeren, maakte Holland International bekend te stoppen met reizen naar Zuid-Afrika. Daar waren we uiteraard alleen maar blij mee. Een vrij Zuid-Afrika, daar werkten we naar toe. We deden mee aan een radioproject waarin een dag lang werd gedaan alsof het één jaar na de bevrijding was. Ik speelde dat ik een school bezocht in het vrije Zuid-Afrika. ‘Ze moeten er hier op deze school nog wel een beetje aan wennen,’ vertelde ik, ‘laatst had een zwarte jongen een heel hoog cijfer gehaald, en toen keken de witte leerlingen toch wel raar op.’ Want zo zag ik het voor me, een bevrijd Zuid-Afrika.
Ik dacht dat iedereen hoopte dat Zuid-Afrika ooit bevrijd zou worden. Ik kon me niet voorstellen dat er mensen bestonden die voor apartheid waren. Tot ik mijn oma vertelde dat ik bij de anti apartheidsbeweging zat.
‘Hè bah,’ zei ze, en ze keek alsof ze net in een drol was gestapt.