vrijdag 27 augustus 2010

KLM-blauw

Toen ik op kamers ging, nam mijn opa me mee naar Verkoop. Verkoop was een winkel op het Schipholterrein, waar afgedankte KLM-spullen te koop werden aangeboden - van business class-servies tot stewardessenpakjes en gangpadtrolleys.
Op mijn studentenkamer stonden een bed, een bureau en een klerenkast. Mijn moeder had me één bord, één set bestek, een koekenpan, een gewone pan en een rasp meegegeven, de rest moest ik zelf maar aanschaffen. Dus stapte ik op een dinsdagmiddag bij mijn opa in de auto en reden we naar Schiphol. We kochten een stellingkast, blauwe handdoekjes, blauwe pannenlappen, blauwe ovenschaaltjes, blauwe soepkommen, borden, glazen en bestek met het KLM-logo erin gegraveerd, en toen waren we er wel zo’n beetje.
‘Wat ligt er eigenlijk bij je op de vloer?’ vroeg mijn opa toen.
Beige linoleum. Niet mooi, wel praktisch.
Mijn opa keek bedenkelijk. Hij was blijven staan bij een stellage met rollen tapijt ter breedte van een vliegtuiggangpad. Ik rolde er eentje uit op de vloer. Hij was blauw met zwart en turquoise. Turquoise was mijn lievelingskleur.
We zochten de schoonste stukken uit, en rekenden ze af. Er bleken precies zes rollen in de breedte van mijn kamer te passen.
En zo leefde ik de eerste jaren dat ik zelfstandig woonde in een als vliegtuigcabine vermomde studentenkamer.

donderdag 26 augustus 2010

Dom

Ik was dertien toen mijn opa en oma naar Bangladesh vertrokken. Mijn opa was hoofd technische dienst van de KLM, en in Dacca zou hij toezien op de bouw van een nieuwe landingsbaan. Ze zouden anderhalf jaar wegblijven en namen vrijwel hun hele huisraad mee, waaronder het orgeltje waar mijn opa thuis op speelde.

Ze woonden in een door de KLM gehuurde suite in een duur hotel, en hadden hun eigen personeel. Soms gingen ze een weekendje naar Singapore om te shoppen, want dat kon niet goed in Bangladesh. Ze schreven brieven naar huis, op exotisch briefpapier. Die brieven deden er heel lang over. Dat wist mijn oma, dus begon ze in oktober al met het versturen van sinterklaascadeaus.

Ze hadden het enorm naar hun zin, schreef ze. Ze waren lid geworden van de Hollandse club, waar ze met allemaal gezellige luitjes jenever dronken en haring aten. Natuurlijk waren er soms ook wel wat problemen. Zo had mijn opa het zwaar te stellen met zijn Bengaalse werknemers, die pas aan het werk gingen als de Nederlanders eraan kwamen. Ook mijn oma klaagde over haar personeel. De meid kon niet schoonmaken, en de kok stal eieren uit de keuken. Het is hopeloos, verzuchtte ze, je kunt ze gewoon niet vertrouwen.

Mijn opa schreef dat er in Dacca veel mensen waren zonder benen. Dat komt, vertelde hij, omdat ze gaan liggen slapen op de spoorrails, en als er een trein aankomt zijn ze te lui om op te staan.
Ik begreep dat de Bengalen een heel ander slag mensen waren dan wij.

Wegens niet nader verklaarde problemen keerden mijn opa en oma niet na anderhalf jaar, maar al binnen een jaar terug. Ze gaven een groot diner met allemaal dingen die ik nog nooit had gegeten. Gamba's. Lychees. Mangochutney. Mijn broertje en zusje moesten er niks van hebben, en mijn vader, die zelfs macaroni met ham en ketchup al te exotisch vond, ook niet. Ik at alles, hoewel ik het niet allemaal lekker vond. Ik at het omdat het deel uitmaakte van een andere wereld, en ik had een enorm verlangen naar andere werelden.
Ook al sliepen ze daar op spoorrailsen en waren ze te lui om op te staan als er een trein aankwam.

zaterdag 21 augustus 2010

Shock and awe

Het gonsde. Vanacht gaat het beginnen, hadden ze gezegd. Het dreigde al weken, maar nu zou het er echt van komen. Het was 17 januari 1991, 17 dagen eerder waren we verliefd geworden. We zouden zeven jaar bij elkaar blijven, maar daar hadden we toen nog geen vermoeden van. Die nacht zaten we op de bank voor de tv, die stond afgestemd op CNN. We keken naar vage, groene beelden vanuit Irak, naar Bernard Shaw, van wie we nog nooit hadden gehoord, maar die in de weken daarna een bekend gezicht zou worden. Net als Peter Arnett en Conny Mus. Ze stonden op daken van hotels terwijl achter hen de hemel oplichtte. Ze schreeuwden dat ze nu echt naar binnen moesten, maar bleven toch nog even staan. Ze droegen gasmaskers op hun hoofd, maar bevestigden zelden het mondstuk. En wij zaten op de bank, dicht tegen elkaar aan. We waren getuige van een belangrijk moment in de geschiedenis, maar keken ernaar alsof het een spannende film was. Een piloot van een bommenwerper werd voor de camera gevraagd wat er door hem heen ging toen hij zijn bommen liet vallen. Hij zei: 'It was very real.'

donderdag 19 augustus 2010

Ramadan

1. De zon staat al laag als we, na twee vluchten en een busrit van anderhalf uur, eindelijk in het centrum van Caïro aankomen. We zetten ons schrap voor de avondspits, maar het verkeer dat normaliter rond deze tijd vier, vijf rijen dik, onophoudelijk toeterend en links en rechts inhalend het wegennet verstopt, is nagenoeg stilgevallen. Ons hotel blijkt onvindbaar, maar al snel krijgen we hulp. Nee, de jongen weet ook niet precies waar het is, maar we vinden het vast wel. We kruisen straten, pleinen, vragen her en der de weg, maar niemand lijkt het te kennen.
De zon gaat onder. De speakers aan de minaretten kraken, en dan golft het monotone gezang over de stad. Op stoepen en pleintjes staan lange tafels. Mensen nemen plaats, krijgen een kom soep, hoeven er niks voor te betalen. Een groepje politieagenten zit op een stuk karton te picknicken uit tupperwarebakjes. Overal hangen slingers, en ons hotel is nog steeds onvindbaar. ‘Ga maar eten, wij vinden het wel,’zeggen we tegen de jongen, als we voor de derde keer hetzelfde pleintje passeren. Maar daar wil hij niks van weten. ‘Jullie zijn hier te gast, het is mijn plicht jullie te helpen.’
Ik steek mijn hand in mijn tas en diep een in plastic verpakt cakeje van Austrian Airlines op. Hij heeft het binnen een paar tellen op. Het hotel vinden we pas een halfuur later.

2.
‘How are you! How are you!’ Op blote voeten komt het kind de berg afrennen. Ze houdt twee handgemaakte popjes omhoog. We blijven even staan om op adem te komen. Het is doodstil, er staat geen zuchtje wind en de zon brandt ongenadig. ‘How much!’ Het meisje springt met gestrekte armpjes omhoog om de poppen onder onze neus te kunnen duwen. We maken een afwerend gebaar, en zoeken een plekje in de schaduw. Het kind komt naast ons zitten, leunt tegen mijn knie, legt de popjes in mijn schoot. ‘How much?’ zegt ze smekend. Haar voeten zien wit van het stof, haar haar is pluizig en staat alle kanten op. ‘La, shukran,’ zeg ik. We pakken de fles water en drinken er ombeurten van. Het meisje kijkt er begerig naar, maar als we haar de fles aanbieden, verstrakt haar gezicht en staat ze snel op. Zes, hooguit zeven is ze, maar blijkbaar niet te jong om te vasten, en ook niet om te werken.

3.
‘Ik ga bidden, vind je dat oké?’ vraagt hij voorzichtig.
‘Natuurlijk vind ik dat oké. Ga je naar de moskee?’
Hij schudt zijn hoofd, lachend van: wat denk jij nou, gekkie?
Ja, wat denk ik nou. Gekkie. ‘God leeft in je hart, niet in een gebouw,’ zegt hij altijd als we het erover hebben.
‘God leeft helemaal niet,’ zeg ik dan.
Respecteren is een groot woord, we tolereren elkaars overtuigingen, zoals we de kakkerlakken tolereren die elke nacht uit een gat in de badkamervloer komen kruipen, en ’s ochtends weer verdwenen zijn.
Hij rolt een schone handdoek uit op de vloer, vindt moeiteloos de richting naar Mekka en begint. Vanuit de deuropening kijk ik toe, voel me op een vreemde manier buitengesloten.

zondag 15 augustus 2010

Ei

'Jullie krijgen een stuiver per ei,' had mijn opa gezegd. ‘Tien cent,’ riepen mijn broertje en ik. Wij wisten dat hij ze voor twaalf cent per stuk op de markt kocht. Mijn opa was gek op eieren. ' s Ochtends at hij ze zachtgekookt, 's middags gebakken. Het liefst die met een dubbele dooier. Die kocht hij ook op de markt. Hoe de marktkoopman wist dat zijn eieren dubbele dooiers hadden, was ons een raadsel, en vaak bleven we in de keuken staan als mijn opa een ei stuksloeg op de rand van de koekenpan, in de hoop dat zou blijken dat hij zich had laten beetnemen. Maar dat was nooit het geval.

Naast kippeneieren at mijn opa graag eendeneieren. En daar ging het hem om die middag dat hij bij ons op bezoek was. Achter ons huis lag een sloot en in die sloot zaten eenden, ze maakten nesten in het riet aan de overkant. Het was voorjaar, en we wisten dat de nesten vol eieren zaten. Het was alleen een kwestie van oprapen.

Alle kinderen in de straat hadden een opblaasbootje, en we zaten altijd op het water, maar in de buurt van het riet kwamen we liever niet. Daar zaten de ratten. Ze zogen de eieren leeg en trokken de pasgeboren kuikentjes onderwater. We hadden nog nooit een rat gezien, maar soms zagen we een lege eierschaal op het water drijven, en dan wisten we dat ze in de buurt waren.

Tien cent per ei. Mijn broertje en ik keken elkaar aan en vertrokken. We besloten in één boot te gaan, een van ons zou roeien, de ander de eieren pakken. Omdat ik de oudste was, mocht ik de taken verdelen. Ik zou roeien.

We legden de boot in het water, stapten erin, en voeren in een rechte lijn naar de overkant. De voorkant van de boot verdween in het riet. 'Ik zie niks!' riep mijn broertje, 'alleen lege nesten.' We probeerden het volgende nest, maar ook dat was leeg, net als de andere nesten die we zagen. Uiteindelijk vonden we één ei, eenzaam achtergebleven in een nest. Mijn broertje viste het er voorzichtig uit. Ik wachtte tot hij weer stevig zat, toen draaide ik de boot om en roeide terug, met snelle, regelmatige slagen. Mijn broertje hield het ei in één hand, en had zijn andere hand er als een dekseltje overheen gelegd. Hij keek er ingespannen bij.

Voor de steiger minderde ik vaart. Ik trok de peddels binnenboord en legde de boot vast met het touw dat er altijd als een staartje achteraan dreef. Voorzichtig kwam mijn broertje overeind, zijn handen nog steeds om het ei gevouwen. Hij keek even om naar mij, ik knikte bemoedigend. Toen zette hij één voet op de steiger, en verloor zijn evenwicht. Het ei vloog uit zijn handen en belandde met een boogje op de tegels van het terras. Geschrokken keken we elkaar aan. Toen keken we naar het ei. Uit de gebroken schaal droop eigeel en bloed en iets dat leek op een piepklein snaveltje.

We zeiden niks tegen elkaar. We lieten het ei liggen waar het lag en liepen heel snel naar binnen. Mijn opa vertelden we dat we geen eieren hadden gevonden. Daarna gingen we naar onze kamers, waar we bleven zitten tot we werden geroepen voor het eten.

zaterdag 7 augustus 2010

Caravans

We zouden gaan zeilen, maar er stond geen wind, dus moesten we iets anders verzinnen. We besloten te gaan barbequen aan het Ijselmeer. Een van ons wist een mooi strandje. We reden de Schellingwouderbrug over, langs de IJselmeerdijk, door Durgerdam en Uitdam. Ik vertelde dat ik die ochtend mijn boek had ingeleverd, en dat ik er zo blij mee was, en zij vroegen waar het over ging. Ik zei dat ik dat altijd moeilijk vond samen te vatten, maar deed toch een poging, en pas toen we de laatste dijkhuisjes waren gepasseerd drong het tot me door. We reden door De caravan - de huisjes, de dijk, het water erachter. Hier woonden Fee en Melle, op nummer elf. Hier was alles begonnen.

We gingen op zoek naar het strandje, maar dat bleek afgesloten door hekken en een slagboom die bij een camping hoorden. Bij de receptie kochten we een uitrijmuntje, daarna reden we tussen de caravans door naar het strandje. Daar brachten we de avond door. In de verte gingen de lichten in de dijkhuizen aan, en de plafonds kleurden blauw door de tv-toestellen. Achter het slaapkamerraam van nummer elf was een zachte oranje gloed zichtbaar. De rest van het huis was in duisternis gehuld.
Later, toen de geur van gehaktballen en suddervlees was weggetrokken, en alleen nog het klotsen van het water tegen de dijk klonk, strekte Fee haar stramme benen en liep naar huis.